Images de page
PDF
ePub

de Saksische taal van zuidelijke streken het oorspronkelijke Friesch geheel verdrongen. Wat de Ommelanden betreft, wordt dat gewoonlijk verklaard door den stellig krachtigen politieken invloed van het ,,Sasse Grins", het Saksische Groningen. Maar mocht dat waar zijn, dan geldt dat toch niet voor het naburige Oost-Friesland, waar zich hetzelfde opmerkelijke verschijnsel heeft voorgedaan. Maar wel is het merkwaardig, dat het verloren gaan van de oude landstaal hier samenvalt met de opkomst van de vorstelijke macht. Want hier hebben wij nog een ander zeer opmerkelijk historisch feit. De landelijke democratie was evenals in de meeste andere Friesche gouwen ook in Oost-Friesland uitgegroeid tot een agrarische aristocratie. Maar hier is de ontwikkeling verder gegaan dan overal elders: de maatschappelijke anarchie, die in de Ommelanden werd bedwongen door de stad Groningen, leidde in Oost-Friesland tot de vestiging der vorstelijke macht; omstreeks het midden der vijftiende eeuw ontstaat hier een monarchie; nadat vroegere pogingen der Tom Broks en van Focke Ukena waren mislukt, wordt in 1464 Ulrich I Cirksena graaf van Oost-Friesland.

De monarchie der Cirksena's was geen onbeperkte. Wat wij in dien tijd bijna overal zien gebeuren, de vestiging der moderne absolute vorstenmacht op de puinhoopen van het leenstelsel, zag men hier niet. Het was ook nauwelijks mogelijk; zoover strekte de macht der Cirksena's, die toch slechts gewone jonkers waren, niet. Vandaar dan ook, dat wij in Oost-Friesland haast van den aanvang der monarchie af een standenvertegenwoordiging vinden, die zich gaandeweg ontwikkelt tot een werkelijke macht in den staat, eerst naast, welhaast tegen den vorst. Die ontwikkeling werd sterk bevorderd door twee omstandigheden. Vooreerst waren de Cirksena's op de eerste vorsten na, geen krachtige figuren. En ten andere werkte de invloed van den Nederlandschen opstand tegen Spanje sterk op Oost-Friesland terug. Dat op tweeërlei wijze. Vooreerst middellijk: het voorbeeld van zelfregeering door de Staten werkte zeer aanmoedigend op de Oost-Friesche Stenden; en dan trachtten de Staten-Generaal onmiddellijk Oost-Friesland binnen den kring van hun politiek stelsel te brengen door met de Stenden in nauwe betrekking te treden: zoo konden Nederlandsche troepen worden gelegerd in Emden en in Leeroord en zoo het land in bedwang houden. En zoo waren de nadagen der Cirksena's geenszins tijden van krachtige vorstenmacht; de al spoedig decadente dynastie had zich naar de Stenden te voegen.

Al deze verhoudingen en feiten worden door dr. Reimers in groote lijnen beschreven, met vermelding van juist zooveel bijzonderheden als voor het begrip der ontwikkeling noodig zijn. In dat opzicht staat zijn boek boven het oude en ook wat verouderde boek van Onno Klopp. Ook nog in een ander opzicht. De hartstochtelijke Onno Klopp was in vele dingen zeer partijdig. Dr. Reimers is veel meer bezadigd en dus objectief. Het moge zijn, dat hij de rechten en de beteekenis der Stenden niet voldoende waardeert en wat groote waarde hecht aan de vorstelijke macht en waardigheid, in het algemeen kenmerkt hem die rustige onpartijdigheid, die den historicus past. Hij heeft een goed werk met goed gevolg tot stand gebracht, waarvan hij voldoening moge hebben. H. Brugmans.

De invloed van het Nederduitsch op het Engelsch. Als inleiding tot een lijst van de talrijke woorden, die uit de ,,Dutch and other continental Low German dialects" in het Engelsch zijn overgegaan, heeft dr. J. F. Bense in een werk „Anglo-Dutch relations from the earliest times to

the death of William the third" (The Hague, Nijhoff, 1925) de economische, politieke, militaire, literaire en godsdienstige betrekkingen tusschen de Engelschen en de Nederduitschers, in het bijzonder de Hollanders, behandeld. Het boek wekt den indruk, dat die betrekkingen veel talrijker en veel intenser zijn geweest, dan tot nu toe werd aangenomen; het aantal Nederduitsche woorden, dat op de een of andere wijze in het Engelsch is terechtgekomen, is zeer groot. Het resultaat van een onderzoek, dat ik in verschillende Engelsche archieven heb kunnen instellen naar de economische relaties tusschen Engeland en NoordNederland, komt met deze conclusie van den heer Bense volkomen overeen. Het aantal Vlamingen, Zeeuwen en Hollanders, dat men tegen het einde der 15e eeuw in graafschappen als Norfolk en Suffolk aantreft, is zeer aanzienlijk; ze komen niet alleen in de groote steden voor, doch ook op het platteland; zij zijn niet enkel bij de textielnijverheid betrokken, doch oefenen allerlei uiteenloopende bedrijven uit. Men zou zelfs kunnen betwijfelen, dat de immigratie van de Nederduitschers in Engeland (Bense, p. 96) door de Reformatie in sterke mate is toege

nomen.

Een vraag, die zich aan den onderzoeker onwillekeurig opdringt, doch die door den heer Bense, voorzoover ik zie, nergens voldoende wordt beantwoord, is die naar de verspreiding der Nederduitschers over de verschillende Engelsche graafschappen. De lijst van 1738 vreemdelingen, wien in 1436 wordt toegestaan in Engeland te blijven wonen, (Calendar of Patent Rolls 1429-1436, p. 537 vlg.; Bense, p. 41) had in verband met andere bronnen misschien tot de beantwoording van die vraag kunnen bijdragen; de lijst is buitengewoon belangrijk, omdat ze meestal ook het bedrijf der vreemdelingen aangeeft en bovendien vermeldt, uit welk deel van het vasteland zij afkomstig waren. De Hollanders, Zeeuwen, Brabanders, Vlamingen en Stichtenaren zijn in 1436 zeer talrijk en de andere Nederduitschers staan geheel op den achtergrond. De heer Bense heeft zich echter van de herkomst der in Engeland gevestigde Nederduitschers niet nauwkeurig rekenschap gegeven, wat me een gebrek in zijn werk toeschijnt; de herkomst, het bedrijf en de verspreiding der Nederduitschers lijkt me voor de kennis van hun invloed op de Engelsche taal van groote beteekenis.

De schrijver put zijn kennis omtrent de Engelsch-Nederduitsche betrekkingen in hoofdzaak uit de moderne literatuur; bronnen heeft hij slechts zelden geraadpleegd. Het feit, dat deze literatuur beperkt blijft tot een aantal Hollandsche en Engelsche werken, draagt er niet toe bij om de beteekenis en de overzichtelijkheid van het boek van den heer Bense te verhoogen. Het groote belang van den Vlaamschen handel met Engeland in de 12e en 13e eeuw is hem ontgaan, omdat er geen modern werk over bestaat; dat de Vlamingen na 1300 voor de Hanzeaten en de Hollanders moesten onderdoen, eveneens, ofschoon er in de Duitsche literatuur hierover tamelijk veel is te vinden. Men zou deze zaken kunnen laten passeeren, indien de schrijver niet uit de door hem verwerkte literatuur alles tot in de kleinste bijzonderheden zonder veel streven naar overzichtelijkheid en zonder veel critiek had overgenomen. Er wordt in het werk van Ruinen over de oudste handelsbetrekkingen met Engeland geen berooving van Engelsche kooplieden door Hollanders vermeld, of ze keert bij Bense terug. Een enkelen keer kan men de vraag, wat dat alles te maken heeft met den invloed van het,,Low Dutch" op het Engelsch, moeilijk onderdrukken. Zoo geeft de schrijver voor de kennis der politieke relaties tusschen Engeland en de Nederlanden in de 14e eeuw een uitvoerig uittreksel uit Froissart (p.

72-88), waarin geen bijzonderheid ontbreekt! Daartegenover slaan de toch ongetwijfeld zeer belangrijke politieke betrekkingen in de 15e eeuw al een zeer poover figuur (p. 88-91). Onzes inziens heeft de schrijver zich en in de keuze van zijn literatuur en bij het overwegen van de beteekenis van zijn materiaal te weinig laten beheerschen door de problemen, waarvoor zijn onderwerp (de invloed van het Nederduitsch op het Engelsch) hem stelde.

Ten slotte zij het mij vergund nog op enkele kleinigheden te wijzen, die ik bij de doorlezing van het onderhavige boek heb aangestreept. Dat de Engelsche wol in het begin der 13e eeuw van Brugge naar Italië werd gevoerd, wordt door niets bewezen (p. 28); dat er in 1267 Engelsche wol naar Dordrecht werd gevoerd, is onjuist en staat ook op de geciteerde plaats bij Ruinen niet vermeld (p. 28). Als Bense (p. 29) spreekt over de namen van Duitschers,,in the registers of the eastern ports", dan kan dit den onjuisten indruk wekken, alsof er in de archieven van de steden aan de Engelsche Oostkust zoo iets als handelsof scheepvaartregisters van de 13e eeuw zou bestaan. Het heffen van een,,tax on wool" (p. 34) geschiedde veel vroeger dan 1297; een privilege van 1274 voor den handel van Kampen met Engeland wordt door Meilink (p. 254) niet vermeld en bestaat ook niet (Bense p. 46); Harderwijk ontving een privilege in 1339, niet in 1284 (in het 13e jaar van Eduard Eduard III). Slordigheden van dezen aard zijn vrij talrijk; de heer Bense had ze kunnen vermijden, door wat minder diep in de bijzonderheden af te dalen en wat meer te letten op de algemeene vragen, die zijn werk meebracht. Laat mij ten slotte aan de mededeeling op p. 56 (noot 1), dat Yarmouth,,even has a Dutch name; Jarremuiden" ten slotte nog toevoegen, dat vrijwel alle Engelsche handelssteden in de Nederlandsche bronnen der Middeleeuwen met Nederlandsche namen worden genoemd (Nieucasteel, Scaerdenburg, Bolstene, Linden, Berewijck, Zuuthampton, Ipeswijk enz.). H. J. Smit.

Voordrachten over Nederland. Lectures on Holland for American Students. Leyden University. July 1924. Sijthoff, Leyden.

Voor Amerikaansche studenten gaven Leidsche hoogleeraren een reeks lezingen, die ook voor den landgenoot belangwekkend zijn, daar deze geleerden uit uitgebreiden stof eenige hoofdzaken en hoofdlijnen naar voren moesten brengen. Prof. Huizinga besluit zijn mooie voordracht over ,,How Holland became a Nation" met de volgende rechtvaardiging van ons bestaan als klein volk: What we envy is your unity, not your uniformity. We Europeans feel too keenly that no nation, however prosperous or great, is fit to bear the burden of civilization alone. Each in his turn is called upon, in this wonderful world, to speak his word, and find a solution which just his particular spirit enabled him to express. Civilization is safeguarded by diversity. Even the smallest facets in the manysided whole may sometimes catch the light and reflect it. Prof. Van Eysinga gaf een uiteenzetting van ,,The Place of Holland among the nations." Uiterst leerzaam is Prof. Colenbranders,,The Indian Empire of the Netherlands." Prof. Eekhof gaf een historisch overzicht van det godsdienstig leven in Holland, (de Hersteld Luthersche Kerk is niet van 1833!) en deelde curiosa mede aangaande de pelgrimvaders. Prof Blok onderhield zijn hoorders over hun voor Nederland zoo verdienstelijken landgenoot Motley, Prof. van Vollenhoven over Grotius. Bijzondere aandacht verdient tenslotte Prof. Martins analyse van ,,The national element in dutch art." J. B. Manger Jr.

Nieuwe boeken:

H. Blink, Opkomst en ontwikkeling van Sumatra als economischgeographisch gebied. Met kaartjes. (Uitg. d. Ned. Ver. v. ec. geogr.). Mouton. 140 b. f3.75.

W. L. Georg, De geschiedenis der vrouw. (The Story of Woman). Vert. Titia Easton. Leopolds Uitg. mij. 151 b. f 2.25.

W. R. Heere, Frédéric le Play en zijne volgelingen. De methode der monographieën. Noordhoff. 238 b. f 5.-.

A. Sixma van Heemstra-Schimmelpenninck, Uit het grijs verleden. Thieme. 264 b. f3.50.

L. Stoddard, Ras en politiek in Europa. (Racial realities in Europe). Bew. d. C. Easton. Leopolds Uitg.mij. 216 b. f 2.90.

J. G. Vermaas, Geschiedenis van Scheveningen. Uitg. d. Ver. die Haghe. Mouton. 2 dln. geb. I. 552 b. m. afb. ƒ8.—.

G. d'Avenel, Histoire économique de la propriété, des salaires, depuis l'an 1200 jusqu'en 1800. 474 p. Leroux. 35 fr.

F. Friedensburg, Münzkunde und Geldgeschichte der Einzelstaaten des Mittelalters und der neueren Zeit. 230_abb. Oldenbourg. 196 S. 14 M. R. F. Kaindl, Oesterreich, Preuszen, Deutschland. Deutsche Geschichte in grossdeutscher Beleuchtung. Wien. Braumüller. 321 S. 9 M.

A. Luschin von Ebengreuth, Allgemeine Münzkunde u. Geldgeschichte des Mittelalters u. d. neueren Zeit. 114 Abb. 2e Aufl. Oldenbourg, München.

P. Sander u. H. Spangenberg, Urkunden z. Gesch. d. Territorialverfassung IV. Kohlhammer. 1.50 M.

Ch. Spiellman, Geschichte von Nassau (Land und Haus) von den ältesten Zeiten bis zur Gegenwart. In 3 Tln. Tl. 2. Kultur und Wirtschaftsgeschichte. 705 S. 13 M.

C. A. Beard, The Economic Basis of Politics. Knopf. 5 s.

R. V. Harlow, The Growth of the United States. 876 p. Cape. 30 s. H. W. van Loon, The Liberation of Mankind. The Story of Mans Struggle for the Right to Think. 307 p. Harrap. 7 s. 6.

J. H. Robinson, An Introduction to the History of Western Europe. I. The Background of Modern History. II. The Emergence of Existing Conditions and Ways of Thinking. 500. 600 p. Ginn. each 15 s.

H. D. Sedgwick, Spain. A. Short History of its Politics, Literature, and Art from Earliest Times to the Present. 420 p. Harrap. 10 s. 6.

II. OUDHEID.

Archaeologie. Bulletin van de Vereeniging tot bevordering der kennis van de antieke beschaving; Jaargang I, nummer 1, 's Gravenhage 1926. Het is een gelukkige gedachte, door de uitgave van een Bulletin, op de wijze, zooals dat door de Staatliche Museen te Berlijn en verschillende Amerikaansche musea geschiedt, de aandacht te vestigen op het doel en de resultaten van bovengenoemde Vereeniging, en vooral ook op de hulpmiddelen, waarover deze beschikt. De korte artikelen in dit eerste nummer zijn alle gewijd aan voorwerpen, aanwezig in het Museum Carnegielaan 12, waarover men trouwens alle naar mij herhaaldelijk gebleken is, geenszins algemeen bekende gegevens in het Bulletin kan vinden. De Nestor der kleine schare Nederlandsche archaeologen, Prof.

Six, opent de rij met een doorwrocht opstel over een muurschildering uit Boscoreale, welke de schrijver, met haar pendant in den Louvre, interpreteert als voorstellingen van Aura Notia, een herfstelijk Zuidelijk koeltje, en van Zephyros; en in verband brengt met Zeuxis. Prof. Byvanck begint een serie artikelen over de rijke verzameling vazen uit de collectie Scheurleer. Mej. Dr. Prins de Jong publiceert een goed specimen der zg.,,Melische" reliefs, dat pl.m. 475 v. Chr. in Attica schijnt te zijn ontstaan. Dr. Lunsingh Scheurleer geeft enkele proeven van Corinthisch bronswerk, drie sierlijke vaasjes uit de 4e eeuw v. Chr. Van de rijke verzameling sculptuur uit Tarente, die het Museum bezit, bespreekt Dr. van Hoorn een Scylla-voorstelling, die men tot de oudste, die bekend zijn, mag rekenen en die stilistisch aan het werk van Scopas herinnert. Prof. von Bissing behandelt twee doodenbeeldjes uit het begin van de 6e dynastie en de heer van Essen publiceert, met Prof. von Bissing, enkele modellen van wapens uit hellenistischen tijd uit Egypte, die naar den vorm Macedonisch, er op wijzen, dat de lijfgarde der Ptolemaeische koningen omstreeks 150 v. Chr. de oude Macedonische bewapening nog behouden had. Dr. van Hoorn wijst er ten slotte nog op, dat Dr. Scheurleer met zijn verzameling ook gaarne de scholen wil dienen. Op deskundige leiding kan men bij bezoek rekenen en bovendien stelt Dr. van Hoorn zich voor in het Bulletin van tijd tot tijd enkele belangrijke stukken speciaal met het oog op de behoeften van het onderwijs nader toe te lichten: in dit geval bespreekt hij een Attische prijsvaas.

Het Bulletin kost 50 cents. Op de eerste pagina vindt men een afbeelding van het royale Museum, door Dr. Scheurleer gebouwd, op de andere 23 verdere getuigenissen van zijn en der Vereeniging onvermoeid streven. Waar zooveel reeds bereikt en zooveel reeds geboden wordt, steune men daarom liever dit bewonderenswaardig particulier initiatief, door lid te worden der Vereeniging. Men ontvangt dan als zoodanig het Bulletin gratis en blijft op de hoogte.

G. A. S. Snij d e r.

Egyptische weefkunst. O. Wulff u. W. F. Volbach, Spätantike und Koptische Stoffe aus ägyptischen Grabfunden, in den Staatlichen Museen. Met 38 kleurendrukken en 97 lichtdrukken. Berlijn, E. Wasmuth, A. G. 1926. Gebonden Mk. 125.—.

De vrijwel uitsluitend in Egypte bewaarde stofresten uit den laatantieken en koptischen tijd zijn voor de kunstgeschiedenis van bijzonder belang. Egypte was reeds in de oudheid beroemd wegens zijn weefsels. Het is dus een gelukkige omstandigheid, dat de vondsten zoo rijk zijn, dat zij een merkwaardig volledig beeld van dezen tak van kunstnijverheid bieden, des te gelukkiger, omdat de lichte, gemakkelijk te transporteeren stoffen, over de geheele oude wereld verbreid, bovendien tot de voornaamste dragers van den Oosterschen invloed op het Westen, en ook op Byzantium, behooren. Deze documenten stellen ons in staat de rol van Egypte in het wordingsproces der christelijke en Byzantijnsche kunst scherper te omschrijven en zijn bovendien van niet te onderschatten beteekenis bij de bestudeering der ontwikkeling van de christelijke ikonographie. Het is daarom van belang, dat zij zoo volledig mogelijk gepubliceerd worden. Onder de publicatie's der groote Musea, neemt deze catalogus, naast die van Kendrick voor het South Kensington Museum (1920), ongetwijfeld de belangrijkste plaats in. Vooral, omdat hier in den vorm eener beschrijvende catalogus een buitengewoon grondig en eerbiedwekkend stuk wetenschappelijk werk is geleverd. Een vaststaande chronologie ontbreekt ons ten eenen male, daar

« PrécédentContinuer »