Images de page
PDF
ePub

(uitgewerkt in de wet van 1857) de grote scheiding; daarvóór de strijd om het bestaansrecht der biezondere school; voor de vrijheid van onderwijs; daarnà tot 1889,,de strijd om subsidie", daarop tot 1920 ,,de strijd om gelijkstelling". Van deze laatste geeft Dr. Hentzen nu in het aangekondigde boek het laatste deel, de geschiedenis van 1913-1920. Het brengt eigenaardige kompositie-bezwaren mede voor een groot-opgezet vervolgwerk. De schrijver was nu genoodzaakt dat laatste deel te openen met een hoofdstuk over ,,De stand van zaken bij het optreden van het kabinet Cort van der Linden". Wanneer Dr. Hentzen, de natuurlike loop van zijn werk volgende, tot 1913 zal gekomen zijn, midden in de ontwikkeling van de idee der,,financiele gelijkstelling", zal zijn laatste deel niet meer aansluiten: de,,stand van zaken" zal moeten vervallen; allicht zal dan ook in het overige het verhaalde van vóór 1913 meer doorwerken. Wanneer eenmaal ik wens van harte, dat de tijd daartoe de schrijver gegeven worde - Dr. Hentzen dit deel zal herzien, om het echt als laatste deel in zijn grote werk in te lijven, zal hij, daartoe opgewekt door wat hij heeft waargenomen op de lange afgelegde weg, behoefte gevoelen aan zijn geschiedverhaal van de strijd van 1913-1920 een geestelike achtergrond te geven. Wat Dr. Goslinga opmerkt in zijn bespreking van het eerste deel ten opzichte van de wet van 1806, geldt ook hier. In zijn voorrede op het laatste deel erkent Dr. Hentzen, dat de financiële gelijkstelling,,ten slotte toch niets anders was dan consequente doorvoering van het liberale beginsel, waarop de meeste moderne Staten zijn gebouwd". Zo is het. Maar deze geestelike zijde van de schoolstrijd ware beter in meer licht gesteld, en zelfs ten grondslag gelegd van het verhaal. Ik twijfel er niet aan, of de schrijver zal er toe komen, wanneer hij over 1848, 1868, 1878, 1889 tot heden zal genaderd zijn. De geschiedenis van de schoolstrijd in de tweede helft der negentiende eeuw zal Dr. Hentzen ook niet goed kunnen schrijven, wanneer hij niet in staat is naast Groen een uiterst-gecompliceerde natuur als Van der Brugghen te begrijpen, niet alleen in politicis, maar ook in theologicis; noch wanneer hij niet in staat is aan,,de Moensen en de Kerdijken", die Kuyper bestreed, een stuk van de geest der eeuw te demonstreren. Ik meen dit te mogen zeggen, omdat men bij het lezen van dit laatste deel bemerkt, hoe schuchter en vreemd Dr. Hentzen zich eigenlik gevoelt tegenover de vader der wet van 1920, Dr. de Visser. Van der Brugghen zal hem hier kunnen voorbereiden.

Het wordt tijd om over te gaan tot waarvoor deze aankondiging eigenlik geschreven wordt: een woord van grote waardering voor wat Dr. Hentzen in dit deel gaf. Een grote hoeveelheid materiaal voor onze kennis van de schoolstrijd tussen 1913 en 1920, uit geschriften, brochures, couranten, uit Regeringstukken en Kamerverslagen, verwerkte hij tot een kleurrijk, levendig verhaal, hier en daar van dramatiese kracht. Ik vestig hiervoor in het biezonder de aandacht op het gedeelte, dat handelt over het optreden van ministerie Cort van der Linden, Augustus 1913, tot de eindelike bereidverklaring van de Rechterzijde om zitting te nemen in de,,Bevredigingskommissie", die deze minister, tot oplossing van de schoolstrijd, wenste in te stellen. De schrijver streeft daarbij naar de onpartijdigheid, die de historicus behoort te bezitten, al legt ook soms de recente lectuur van partijbladen beslag op zijn woordenkeus en voorstellingswijze. Ongetwijfeld zal de latere gereedmaking van dit deel voor het slot van zijn grote werk Dr. Hentzen er toe brengen, dan op een afstand der feiten, het rustige licht der geschiedenis te doen vallen op menige bladzijde.,,De koortsige stemming der linksche heeren" (pag. 363) zal dan een der verscheidene uitdrukkingswijzen zijn, die hij gaarne

door doeltreffendere vervangt. Zijn overtuiging zal er niet minder duidelik door worden; zijn voorstelling zal er door winnen.

Natuurlik valt de politieke betekenis van Dr. Hentzen's werk buiten het kader van deze bespreking, die slechts de aandacht vestigt op de waarde als werk van geschiedschrijving. De bespreking van de politieke betekenis van het boek zou de grootst mogelike aandacht moeten wijden, aan het principiële standpunt, dat de schrijver tegenover de financiële gelijkstelling inneemt, een gelijkstelling, die hij niet uit beginsel, maar om opportuniteitsredenen aanvaardt (pag. 158). Hier worde er niet op

ingegaan.

De strijd, die Dr. Hentzen intens zal hebben meegemaakt, heeft de kompositie van zijn werk hier en daar geen goed gedaan. De hoeveelheid materiaal is hem blijkbaar soms te groot geweest; maar hij vond alles te interessant om er iets van te missen. Daardoor schuurt hij een enkele maal bedenkelik langs de klip, waarop zijn Katholieke voorganger vóór zeventig jaar in zijn,,Officieele Geschiedenis der schoolwet van 1806" is gestrand: meer bronnenpublicatie, den verwerking, gelijk Dr. Goslinga terecht van het werk van Meylink opmerkt. De schrijver zou ongetwijfeld voor een te-veel aan details gewaakt hebben, wanneer de behoefte in hem groter was geweest om in de veelheid der feiten niet de ontwikkeling der hoofddenkbeelden soms te doen schuilgaan.

Ten slotte: toch een belangrijk boek en een eerlik boek. Ook het boek van een historicus, die aan het einde zijner beschrijving van een strijd van honderd jaar ,,au-dessus de la mêlée" zich verheft en de voorwaarden van de gesloten vrede weet te waarderen, als „,die beide partijen evenzeer eerden" (pag. 560).

Amsterdam.

G. Bolkestein.

Duitsche politiek voor 1914. Max Lenz, Deutschland im Kreis der Grossmächte. 1871-1914. Deutsche Verlagsgesellschaft für Politik und Geschichte. Berlin, 1925. 90 bl. M. 2.—.

Een brochure van dezen omvang over dit onderwerp zal men veelal, zonder zichzelf te kort te doen, ongelezen kunnen laten. Iets anders is het echter, wanneer iemand als Max Lenz het woord neemt. Weliswaar komt op blz. 5 ineens de bewering uit de lucht vallen, dat de groote Duitsche documentenpublicatie een bolwerk is waarop alle pogingen van Duitschlands vijanden om aan Duitschland de schuld aan den oorlog te geven te pletter zullen loopen; ook krijgen hier en daar de Italianen een veeg uit de pan; afgezien hiervan echter staat de behandeling van de zaak op een hoog plan en verheft zich verre boven de huidige vaak zoo onhistorisch denkende publicistiek aangaande dit vraagstuk. Dat Leuz dit kan heeft hij in de eerst plaats hieraan te danken, dat hij zich als weinigen heeft ingeleefd in de denkwereld van Ranke, die met zijn kunstenaarsintuitie tot de diepe drijfveeren van het staatkundig gebeuren wist door te dringen en ons heeft leeren aanschouwen de,,moreele energieën", die in de volken leven en wier opgang en verval de wereldgeschiedenis maken; die zich hier door een inzicht heeft verschaft, dat ook heden nog, na bijna honderd jaar, voor ons politiek denken van onschatbare beteekenis is. Zijn Rankiaansche denkwijze nu heeft Leuz ten zeerste kunnen verfijnen en verlevendigen en in het nauwste contact met de werkelijkheid kunnen houden door zijn bestudeering van het leven en de werken van dien tweeden grooten politieken denker der 19e eeuw: Bismarck. Dit geeft zijn verhandeling groote beteekenis.

Men zoeke hier niet naar overvloed van feiten. De schrijver geeft eerst in groote trekken een beeld van Bismarcks buitenlandsch beleid en

behandelt dan in tegenstelling daarmee de,,Weltpolitik" van de periodeWilhelm. Deze fraaie naam werd gegeven aan een politiek, die zich met alles wat er op de wereld gebeurde wilde bemoeien, overal wilde bemiddelen en meebedisselen in de hoop ook een deel van de buit machtig te worden. Iedereen in Duitschland had de overtuiging, dat, waar de andere landen zulke onmetelijke gebieden onderwierpen, ook Duitschland moest meedoen. Lenz echter wijst erop welk een miniem gedeelte van de Duitsche handel zich op de eigen koloniën richtte en dat het Duitsche bedrijfsleven kon bloeien in hoofdzaak door de betrekkingen tot de Europeesche landen en ook de onafhankelijke landen daarbuiten. Zoo beantwoordde die Weltpolitik niet aan een onmiddellijke behoefte, maar werd gevoerd op grond van verre toekomstmogelijkheden. Kunnen misschien andere landen zich dit veroorloven, niet Duitschland, dat door zijn ligging in 't midden tezeer van alle kanten wordt bedreigd. Vooral Duitschlands Turksche politiek was hierbij noodlottig. Bij het rugdekkingsverdrag had Rusland beloofd onzijdig te zullen blijven in een Fransch-Duitschen oorlog. Dit was slechts mogelijk geweest dank zij Duitschlands toezegging van steun aan Rusland inzake Turkije. Toen nu echter Duitschland zelf zich zoo hevig ging interesseeren voor Turkije, sneed het zich den pas af voor een goede verhouding tot Rusland. Deze Duitsch-Russische tegenstelling, die slechts had kunnen verdwijnen wanneer Dutischland de hand van Turkije had afgetrokken, verzwakte Duitschland tegenover zijn eigen bondgenooten (die het nu meer dan vroeger noodig had) ook tegenover Frankrijk (dat nu van Rusland zeker was) vooral ook tegenover Engeland (dat nu de een tegen de ander of de ander tegen de een kon uitspelen, iets wat tijdens Bismarck niet mogelijk was geweest).

Indem, besluit Lenz zijn studie, wir uns dazu fortreiszen lieszen, in den Wettlauf der Mächte um den Besitz der Erde einzutreten...... hatten wir ein Werk unternommen, das über unsere Kraft ging......; und wir erinnerten uns kaum noch daran, dasz für alles Fortkommen in der Welt, für alle Gewinne, die man von ihr erhofft,das Können, die Macht, die erste Voraussetzung bildet...... Hier liegt, von uns aus gesehen, unsere Schuld. Hier zien we dus als factor voor het veroorzaken van politieke tegenstellingen en oorlogen aangemerkt de overschatting van macht, een factor waarop ook ik reeds in ander verband de aandacht heb gevestigd, (bl 313 van den vorigen jaargang. Groene Amsterdammer, 12 Nov. 1925). J. B. Manger Jr.

Het moderne imperialisme. J. S. Bartstra, Geschiedenis van het moderne imperialisme. Volksuniversiteitsbibliotheek. Bohn, Haarlem.

Zooals de schrijver in zijn voorrede terecht opmerkt, bestaat er tegenwoordig voor de contemporaine geschiedenis veel meer belangstelling dan vroeger, terwijl juist op dit gebied betrouwbare handboeken nog veelal ontbreken. De heer Bartstra heeft dan ook inderdaad een zeer goed werk gedaan door in een handig boekje van ruim 200 bladzijden de internationale politieke geschiedenis van 1880 tot 1906 te beschrijven. Hierbij heeft hij van verscheidene nieuwe bronnenuitgaven gebruik gemaakt, in 't bijzonder van de groote Duitsche publicatie: Die grosze Politik der Europäischen Kabinette 1871-1914; Sammlung der dipl. Akten des auswärtigen Amtes. Zoo vindt de lezer in dit nuttige boekje b.v. een objectieve beschrijving van het groote verschil in de buitenlandsche staatkunde van Bismarck en van diens opvolgers, een verschil, dat tegenwoordig zoozeer de aandacht trekt. Eveneens kan men zich hier onderrichten omtrent de befaamde pogingen van Engeland (in

1898, 1899 en 1901) om een verbond met Duitschland te sluiten, welker mislukking aanleiding heeft gegeven tot de Entente met Frankrijk.

Een nuttig handboekje dus over een belangrijke periode der politieke wereldhistorie. Maar meer ook niet.

De lezer verneemt zeer weinig van de sociale en economische krachten, die de moderne wereldpolitiek beheerschen. Alleen in zijn inleiding spreekt de schr. hierover, zonder evenwel diep op dit onderwerp in te gaan. Het boekje geeft een opsomming van politieke feiten en diplomatieke onderhandelingen, die op den duur vermoeit; het verhaal mist achtergrond en perspectief. En dan de stijl! Deze is niet alleen niet fraai maar veelal bepaald slordig. Soms is er bij den auteur blijkbaar ook een zekere slordigheid van denken, zoo b.v. op p. 7, waar hij van ,,bedrijfs- en bankconcentratie" spreekt; bedoeld wordt ongetwijfeld: bedrijfsconcentratie in industrie en bankwezen!

Met dat al een boekje, dat menigeen van dienst kan zijn.

Nieuwe boeken:

J. G. v. D.

W. H. W. de Kock, Lebak en de Max Havelaar. Het boek van het ,,schandlijk en fijngesponnen zamenraapsel van leugens en valsche aantijgingen, van laster van de meest geraffineerde laaghartigheid”. Voorrede J. H. Valckenier Kips. Van Stockum. 196 b. f 3.90.

C. Gerretson en A. Goslinga, Groen van Prinsterer schriftelijke nalatenschap. II. Briefwisseling 1808-1833, bewerkt door dr. C. Gerretson. R. G. P. 58, Nijhoff, Den Haag.

A. Cochin, Les sociétés de pensée et la révolution en Bretagne 1788-89. 360 p. 2 vol. Champion. 35 fr.

[blocks in formation]

M. Paléologue, Cavour. 328 p. Plon-Nourrit. 15 fr.

P. Renouvin, Les formes du gouvernement de guerre. Histoire économique et sociale de la guerre mondiale. 188 p. Presses Univ. 18 fr.

Grosze Politik der Europäischen Kabinette. 1871-1914. Reihe 5. Hälfte 2. Weltpolitische Komplikationen. Bd. 30-33 (1911-1912). Deu. Verlagsges. f. P. u. G. 90 M.

J. Irmler, Moltke und Prinz Friedrich Karl bei Königgrätz. Ebering. 63 S. (Historische Studien H. 167). 2.60 M.

A. v. Kluck, Der Marsch auf Paris und die Schlacht am Ourcq. 1914. 171 S. de Gruyter. 10 M.

Th. Lindner, Weltgeschichte in 10 Bdn. Bd. 9 en 10. 461, 524 S. 10 M. 12. M. Ook afz. verschenen onder titel: Weltgeschichte der letzten hundert Jahre (1815-1914).

C. Britton, The Political Ideas of the English Romantics 250 p. Oxf. P. 15 s.

Diplomatic Correspondence of the United States Concerning the Independence of the Latin-American Nations. Selected & arranged by W. R. Manning. 3 vols. Carnegie Endowment. Oxf. P. 70 s.

S. Nearing and J. Freeman, Dollar Diplomacy. A study in American Imperialism. 369 p. Allen & Unwin. 10 s. 6.

INHOUD VAN TIJDSCHRIFTEN.

Gids. Juni. A. W. C. Zuidema. Oldenbarnevelt als treurspelheld. P. Geyl. Moderne historische apologetiek in Engeland. - Juli. P. Geyl, id. W. Pijper, Alphons Diepenbrock, Nederlandsch componist. W. Martin, Jan Steen.

Het Boek. Mei. C. P. Burger Jr., Gedichten op losse bladen gedrukt. A. Zijderveld, Een paar eenlingen in één band.

Studiën. Juni. W. v. d. Wijnperse, Grotius,,De jure belli ac pacis" en de index.

Oudheidkundig Jaarboek. 6. 1. E. van Nispen, Wandtapijten te Maastricht. J. C. van Overvoorde, Groot Constantia. M. Laurent, Faiences belges, non hollandaises du XVIIe siècle. F. Adama van Scheltema, Bandceramiek in Limburg. 6. 2. F. A. Hoefer, Aanteekeningen omtrent Zwolle en Hasselt. De Havezathe 't Nyenhuis.

Archief geschiedenis aartsbisdom Utrecht. 52. 3. A. Hallema, Over de collatie van het pastoors- en dekenoffice binnen de parochie Sneek in den aanvang 16e eeuw. F. van Hoek, Eenige bijzonderheden over de bisschopswijding van B. Cats en J. van Neercassel in 1662 en over N.'s reis naar Rome in 1670. J. S. van Veen, Bijdragen tot de kerkelijke geschiedenis van 's Heerenberg.

Nederlandsch archief v. kerkgeschiedenis. XIX. 1. J. C. v. Slee, De gereformeerde gemeente van Deventer in de eerste 40 jaren na haar wederoprichting in 1591. B. Becker, Coornhert, de 16e-eeuwsche apostel der vervolmaakbaarheid.

Nederlandsch Archievenblad. 33. 2. J. Opocensky, Les archives et le service des archives en Tchecoslowaquie. W. Wijnandts van Resandt, Bundels betrekking hebbende op Nederland en berustende in het archief van den Raad van Beroerten te Brussel.

Tijdschrift voor Indische Taal-, Land- en Volkenkunde. LXV. 1-2. E. H. B. Brascamp, Houtleveranties onder de O.-I. Compagnie.

Indische Gids. Juni. J. W. J. Wellan, De Engelschen op Lagoendi 1624 -25.

Verslagen en Med. K. Vlaamsche Academie. Feb. A. J. J. Vandervelde, Bijdrage tot de studie van de werken van den apotheker P. J. Kasteleijn (1746-'94).

Vragen des Tijds. Juni. J. J. Romein, Hollandsche kolonisatiearbeid in Amerika herdacht.

Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis. 1926. 1. Ernst Mayer, Der Ursprung des capitulare de villis. A. S. de Blécourt, Overzicht van in de jaren 1914-1925 gepubliceerde rechtsbronnen en literatuur betreffende oud-vaderlandsch recht.

Mededeelingen_Ned. Comité tot onderzoek v. d. oorzaken v. d. wereldoorlog. 2. 5-6. Factoren ten Oorlog (Lezing Dr. J. B. Manger). H. E. Barnes, The End of our War Time Illusions. L. J. H. van Gorkum, De oorlog van 70. N. Japikse, The Grey-Cambon Correspondence of 1912.

« PrécédentContinuer »