Images de page
PDF
ePub

om des gewetens wil de sterkste krijgsmacht en de gruwelijkste rechtspleging ter wereld hadden getart, die den van de wieg af ingeprenten eerbied voor den Gezalfde des Heeren hadden afgeschud, die hun ongehoorde vermetelheid hadden bekroond gezien met een ongehoord roemrijken uitslag, hun overtuiging zouden smoren op gebod van mannen, die hun recht om te gebieden aan die vermetelheid-zelve te danken hadden; dat bij zulke menschen de eerbied voor het wettelijk recht sterker zou zijn dan het welgegrond vertrouwen, den drager der daadwerkelijke macht op hunne zijde te hebben 1).

[ocr errors]
[ocr errors]

En zoo heeft Oldenbarnevelt zich zelven op het schavot gebracht en het vaderland in een reeks van rampen, die tot op dezen dag voortduurt. Want de schoolstrijd, voor zoover hij gevoerd wordt tusschen de School met den Bijbel en de openbare, wordt van liberale zijde althans voor de helft gaande gehouden door een vrees voor de orthodoxie", eerst gewekt door het verraad van Leycester's aanhang; en tot ontwikkeling gebracht door de maar al te natuurlijke, doch daarom niet minder rampzalige wraakneming op den man, die den lande zeven en veertig jaren had gediend met grooten bedrijve, memorie, eloquentie, auctoriteit en besogne, ja singulier in alle zaken slechts niet in begrip van het onderscheid tusschen vormelijk en wezenlijk recht, in kennis van de volksziel en in eerbied voor hare eischen.

[ocr errors]

Doch dit ontslaat ons niet van den eisch der waarheid: begrip van zijne drijfveeren, kennis van zijne verdiensten, eerbied voor zijn goede trouw, zijne toewijding, zijn vergoten bloed. Groen van Prinsteren, de eerste die de Brandt- en Wagenaar-legende heeft bestreden zonder zelf af te dalen tot den toon der „Gulden Legende van den Nieuwen Sint Jan" - is tevens de eerste geweest die voorstelde een standbeeld voor Oldenbarnevelt te stichten. Immers den koortsdroom in verzen van Brandts naprater Joachim Oudaan, te vinden in de „Nederduitsche Keurdigten", zal wel niemand een ernstig voorstel noemen, al is hij nog lang niet de ergste onzin,

1) "Ces peuples ne sont pas d'un naturel à être forcés"; zoo oordeelde in 1618 de Fransche gezant. O, waarom wisten de Staten niet, wat voor hem, die hun land slechts terloops bezocht, geen geheim was!" Naber, Calv. of Lib.? 61.

[ocr errors]

Waarlijk, wat men in de tegenpartij ook veroordeele, het valt niet te loochenen, dat de Staten geen revolutie geoogst hebben, dan waarvan de zaden door hen zelf waren uitgestrooid". (Ald. 64). „De onverzettelijkheid van Oldenbarnevelt, zijn onbedwingbaar autoriteitsprincipe, leidde hem tot maatregelen, juridisch onaantastbaar, maar waarvan het einde niet te voorzien was" (ald. 87).

die daar te vinden is. Maar waarom heeft het liberalisme der 19e eeuw, dat bij Wagenaar zwoer, dit aan Groen van Prinsteren den bestrijder overgelaten? Waarom niets gedaan om het voorstel uit te voeren? Is dit geen vonnis over dat liberalisme? Ik zou willen voorstellen: een standbeeld op het binnenhof, in plaats der fontein die daar door een andere partijdrift is gesticht ter verheerlijking van een dwingeland en meineedig leenman; en tegelijk, op denzelfden dag onthuld, een standbeeld voor Maurits te Breda.

W. ZUIDEMA.

Naschrift van de Redactie.

De voetnoot op bladz. 142 van het artikel „Maurits en Oldenbarnevelt" geeft aan de Redactie van Studiën, Tijdschrift voor Godsdienst, Wetenschap en Letteren" aanleiding tot eenige opmerkingen, die ons dwingen op deze zaak terug te komen. Bij de lezing van het zeer lijvige manuscript en bij het doorzien der proeven is inderdaad het cijfer der terechtgestelden aan onze aandacht ontsnapt, anders zouden wij, daar het ook ons te hoog voorkomt, de aandacht van den schrijver er op hebben gevestigd en zoo noodig van de zijde der Redactie eenige reserve hebben gemaakt. Volgens „Studiën” zou het een duizendtal hebben bedragen. Het punt in kwestie is al zoo vaak besproken en staat zoo geheel buiten de zaak, waarover het artikel handelt, dat wij er geen debat over willen openen. Trouwens het komt ons niet zoozeer belangrijk voor, hoe groot het getal der terechtgestelden is geweest (al dient natuurlijk ook hier elke overdrijving te worden vermeden !) dan wel, of men de rechtmatigheid der terechtstellingen zelve aanneemt of verwerpt. En het doet ons genoegen uit den ijver, waarmee de Redactie van Studiën te velde trok, te mogen afleiden, dat zij in de zaak zelve aan onze zijde zou staan en de terechtstellingen afkeurt.

De betrekkingen tusschen Engeland en de
Vereenigde Staten van Noord-Amerika,
van 1783 af tot op onzen tijd.

I.

Twee actueele kwesties vestigden in 't begin van het jaar (1914) de opmerkzaamheid op dit belangrijke onderdeel der 19e en 20eeeuwsche staatkunde. In de eerste plaats waren het de verwikkelingen, die samenhingen met de terechtstelling van (wil men: den moord op) den Engelschman Benton door den Mexicaanschen rebellenaanvoerder Villa. Men herinnert zich het verloop der gebeurtenissen. Mexico, lange jaren onder Porfirio Diaz een goed geordende staat, is weer tot de traditioneele anarchie der Spaansch-Amerikaansche landen vervallen. Tegen het bestuur van president Huerta kantte zich een in Noord-Mexico sterke partij, die in Carranza haar staatkundig hoofd, in Villa haar militairen leider vond. De machtige buurman in het noorden, de Vereenigde Staten, hield zich van den aanvang af in deze troebelen niet strikt neutraal; wellicht zou een verbod van wapenuitvoer zijnerzijds den opstand van alle kans op welslagen hebben beroofd. Maar de regeering van president Wilson wilde Huerta niet erkennen, aan wiens handen het bloed van zijn voorganger kleefde; zij hield den rebellen de hand boven 't hoofd, zonder dat ze het met de gevestigde regeering tot een breuk wilde laten komen. Dat haar berekening heeft gefaald en zij ten slotte toch tot maatregelen van geweld haar toevlucht heeft meenen te moeten nemen, doet voor ons doel niet ter zake. Voor ons onderwerp is alleen de boven aangehaalde episode uit de Mexicaansche verwikkelingen van beteekenis.

De terdoodbrenging van Benton, Engelsch onderdaan, bracht complicaties met zich, die aan het op zich zelf onbelangrijke feit meer gewicht bijzetten. De Engelsche regeering kon niet nalaten voor haar landsman in de bres te springen. Maar zij deed dit uiterst schroomvallig, heel anders dan men het van het zeeënbeheerschende Brittannië gewend is. Tot de rebellenpartij stond zij

in geen officiëele of niet-officiëele relatie, en een beroep op de ,,wettige" regeering van Mexico zou in dit geval natuurlijk niet baten. Het lag voor de hand, dat zij de diplomatie der stamverwante Noordamerikaansche republiek in den arm nam: haar zouden de insurgenten de noodige tegemoetkoming betoonen, zoo mocht men verwachten. En nu kwam hierbij de geduchte Monroe-leer om een hoekje gluren; de Monroe-leer, sedert zij het eerst werd geformuleerd, steeds meer het schibboleth der Amerikaansche staatkunde geworden; steeds meer ook in haar toepassing uitgebreid tot gevallen, die door de letter der formule werden uitgesloten.

[ocr errors]
[ocr errors]

Die fameuse leer, zooals zij door president Monroe in zijn Boodschap aan het Congres den 2en December 1823 werd uitgesproken, gelijk men weet, was de Boodschap opgesteld door den staatssecretaris John Quincy Adams, - was tweeledig. Zij behelsde ten eerste, dat voortaan het vastland van Noord- en Zuid-Amerika niet meer door eenige Europeesche mogendheid mocht worden aangemerkt als terrein voor kolonisatie. Zij waarschuwde in de tweede plaats de mogendheden der Heilige Alliantie, op interventie in de van Spanje afgevallen koloniën belust, dat de Vereenigde Staten iedere poging om haar politiek systeem tot eenig deel der Nieuwe Wereld uit te breiden zouden beschouwen als een gevaar voor hun rust en veiligheid. Een waarschuwing voor een bepaald geval, die met de veranderde politieke omstandigheden in Europa sinds lang haar reden van bestaan heeft verloren, vastgeknoopt aan een regel voor alle toekomst. Maar ook dit deel der Monroe-leer is uit den tijd: geheel Noord- en Zuid-Amerika staan nu onder 't bestuur van min of meer ,,beschaafde" machten, zoodat van Europeesche kolonisatie nergens sprake kan zijn. Engeland, evenals de andere Staten der Oude Wereld, weigerde het kolonisatieverbod der Monroe-leer als rechtsgeldig beginsel te erkennen, maar praktisch heeft dit toch geen moeilijkheden opgeleverd. En wat het „,hands off", tot Metternich's alliantie gericht, aangaat, hiermee stemde men te Londen van harte in. Canning heeft wellicht de bedoelde verklaring zelf gesuggereerd; in ieder geval was de houding der groote republiek hem een kostbare steun bij zijn welgeslaagde poging om den toeleg der Heilige Alliantie te verijdelen.

Maar de Monroe-leer was voor uitbreiding vatbaar en de zelfvertrouwende staatkunde der V. S. bleef hier niet in gebreke. Een democratisch president, Grover Cleveland, was het, die in 1895 door een andere,,Special Message" twee werelden in rep en roer bracht. Engeland lag met Venezuela in geschil over het bezit van een grensstreek tusschen laatstgenoemd land en Britsch-Guyana. Wel was TIJDSCHRIFT V. GESCH., LAND- EN VOLKENK. XXXIe jaarg.

14

de Engelsche regeering tot arbitrage bereid, maar met een zeker voorbehoud: het reeds door Britsche kolonisten bezette deel van het betwiste gebied wilde zij in geen geval prijsgeven, en onder deze voorwaarde was Venezuela voor een scheidsgerecht niet te vinden. Inmenging van de V. S. bleef niet uit: de regeering van president Cleveland stelde aan Engeland het dilemna: òf rechtstreeksche onderhandelingen tusschen beide partijen, òf aan geen beperking gebonden scheidsrechterlijke beslissing. Waaraan ontleenden de V. S. hun recht tot interventie? De president drukte het aldus uit in zijn Boodschap aan het Congres:,,de V. S. zouden verplicht zijn met alle middelen de annexatie door Groot-Brittannië van landen, die na onderzoek rechtens bleken te behooren aan Venezuela, te verhinderen, als een moedwillige aanranding van hun rechten en belangen." Hij opperde verder het plan tot benoeming eener commissie van Amerikaansche staatslieden en juristen om de kwestie te onderzoeken. Tot aanvaarding van haar conclusies moest GrootBrittannië dan maar worden gedwongen. Het spread-eagle-ism in optima forma. Was het loffelijke zelfbeheersching, dan wel vrees voor een conflict met den machtigen rasgenoot aan de overzijde, Lord Salisbury, toen de leider der Engelsche staatkunde, bepaalde zich tot een gematigd vertoog; ook het veelal zoo prikkelbare jingopubliek bleef kalm, en zoo kon de invloed van vooraanstaande personen op commerciëel en religieus gebied aan de Amerikaansche politiek een minder uitdagend karakter geven. Wel werd president Cleveland's commissie benoemd, maar zij heeft nooit rapport uitgebracht. Lord Salisbury en de Amerikaansche staatssecretaris Olney troffen een schikking, waarbij Engeland feitelijk toegaf: een grenscommissie werd ingesteld, die trouwens bij haar uitspraak (1899) aan Venezuela minder gebied toewees, dan Engeland herhaaldelijk had aangeboden.

De besproken feiten toonen, hoe zeer in leidende kringen der Noordamerikaansche republiek haar politieke (en oeconomische) suprematie over het geheele werelddeel als een vanzelf sprekende zaak wordt beschouwd. Er heeft zich een traditie gevormd, die de grenzen der oorspronkelijke Monroe-leer verre te buiten gaat. De Europeesche mogendheden wagen het niet, tegenover de willekeur van Midden- en Zuidamerikaansche staten haar rechten te doen gelden, als zij niet vooraf verzekerd zijn van de instemming der V. S.; dit is ook bij latere conflicten met Venezuela (het Engelsch-Duitsche in 1902/'03, het Fransche in 1906) gebleken. Geen wonder dus, dat de Engelsche regeering, om in zake Benton inlichtingen te verkrijgen, veiligheidshalve van het intermediair der Amerikaansche ge

« PrécédentContinuer »