Images de page
PDF
ePub
[graphic][subsumed][subsumed][subsumed][merged small]

twee strophen, die op de Hollanders betrekking hebben, mogen volgen. Gedrukt werd het voor het eerst in een Zwitsersche anthologie van het jaar 1798. 1)

ABSCHIED VON DAVID HESZ.

Im Haag, den 19. Jenner 1790.

Freund! der bei des Busches 2) Eichen
Lieber denkt, vom Mond erhellt,
Als sich zu den flitterreichen
Eiteln Höflingspuppen stellt;
Der das Bild geharnschter, braver
Schweizerhelden höher hält,
Als der heutigen Bataver
Panzerhelden auf dem Geld.

[blocks in formation]

Uit de laatste van deze twee strophen zien wij, dat David Hesz zich destijds al amuseerde met het teekenen van karikaturen van de Hollanders, waardoor hij zich later een grooten naam verwierf. Reeds in den hierboven geciteerden brief van 3 December 1787 aan den schilder Freudweiler spreekt hij over zulke teekeningen: „Ich hatte um mich her die Natur kopiert und, wenn man das in Holland thut, was kömmt heutzutage anders heraus als Karikatur ?" Deze satirische ader verwondert ons niet in iemand, die ondanks zijn vele en groote gaven toch zijn leven lang zeer sterk onder den invloed van aristocratische tradities zijner jeugd gebleven is. Niet onbevangen genoeg om het goede in zijn weinig bekoorlijke Hollandsche omgeving te waardeeren, keerde hij zich wrevelig van haar af, wat de toestand voor hem niet beter maakte.

De reeks van interessante kennismakingen van die dagen was met Salis-Seewis niet ten einde. Den 16den October 1789 werd in

1) Neue schweizerische Blumenlese von Bürkli I. Tl. St. Gallen 1798, bl. 72, herdrukt in het tijdschrift Alpenrosen 1826, bl. 275.

2) van het Haagsche Bosch.

de Luthersche kerk een orgelconcert gegeven door den abbé Vogler, destijds kapelmeester in Stockholm. De virtuoos droeg o.a. een compositie voor, die hij „die Freude der unschuldigen Hirten gestört durch ein Ungewitter" noemde. David Hesz, wiens phantasie door zulk een effectstuk licht in werking kwam, had er fluks een gedicht op gemaakt, dat hij anoniem naar het hotel „de zeven kerken van Rome" stuurde, waar de musicus logeerde. Op de enveloppe stond echter zijn wapen, dat de diplomaat Bosset, een vriend van Vogler herkende en zoo kwam de kennismaking tot stand. In een bundel verhalen en bespiegelingen, die David Hesz in 1816 het licht deed zien, vertelt hij de volgende anekdote over Vogler. Deze zou in Zwolle een orgelconcert geven, waarop hij een stuk wilde voordragen, dat hij naar aanleiding van het verdrinken van hertog Leopold van Brunswijk had gecomponeerd. Er mankeerde iets aan de drukpers, zoodat er geen programma's gedrukt konden worden. Hij moest dus zijn concert door den omroeper laten aankondigen. Daar het zeer koud was, kwam deze man op den inval zijn twee omroepingen voor dien dag tot één te vereenigen en dus klonk aan iederen straathoek, voorafgegaan door drie slagen op het bekken, de tijding: „Nieuwe Harderwijksche bokking! En morgen speelt Mijnheer de abt Vogler op den dood van den hertog Leopold."

De virtuoos en de jonge officier bevielen elkander en zij bleven tot 1809 in briefwisseling. In 1790 op een tournée in Londen vertoevend, merkte Vogler tot zijn verwondering, dat de Engelschen geen pedalen kenden, die daarop in Windsor en in Westminster Abbey naar zijn aanwijzingen gemaakt werden. Hij verzocht David Hesz, een technische verbetering, die hij had uitgevonden, in Hollandsche couranten bekend te maken. Door die uitvinding was het mogelijk, op een reeds gebouwd orgel een algemeen crescendo en diminuendo te laten hooren en met de vervanging van twee gelijkklinkende registers door vier fijne halve registers een buitengewone nuanceering te bereiken." Vermoedelijk heeft deze technische verbetering het lot gedeeld van de andere uitvindingen van den virtuoos-muziekgeleerde : op den duur bleken zij niet practisch.

Bij David's wedervaren gedurende de twee volgende jaren, die nog door een reis naar huis onderbroken werden, behoeven wij niet lang stil te staan: de aangelegenheden der officieren, zooals bij voorbeeld het langdurige proces-Constant, interesseeren ons hier niet en over de wereldbewegende gebeurtenissen in Frankrijk, die wij heel wat beter kennen dan hij, behoeft hij ons niet in te lichten. De moord den 10den Augustus 1792 op de Zwitsersche lijfwacht in Parijs gepleegd, deed in David Hesz een onverzoenlijken haat tegen de Franschen ontstaan. Hun revolutionnaire ideeën vonden geen

weerklank bij hem en met weerzin zag hij later, hoe zij in Holland en in Zwitserland den ouden stand van zaken overhoop wierpen en goedschiks of kwaadschiks hun eischen en hervormingen doorzetten. Dat die oude oligarchieën haar tijd overleefd hadden en haar ondergang in de lijn der sociaal-politieke ontwikkeling lag, heeft hij nooit beseft.

In het begin van 1793 werd de Republiek tegen haar wil in den eersten coalitieoorlog betrokken. Den 1sten Februari verklaarde Frankrijk den oorlog aan den koning van Engeland en aan den stadhouder Willem V, wat de Republiek niet anders dan als een vijandelijke handeling tegen haarzelf kon beschouwen. De Franschen deden onder Dumouriez uit de door hen veroverde Zuidelijke Nederlanden een inval in de Generaliteitslanden, waarbij zij aanvankelijk het geluk aan hun zijde hadden. Breda, Geertruidenberg, de Klundert vielen den vijand in handen, Maastricht en Venlo werden gebombardeerd, Willemstad hevig beschoten. Den 2den Maart moest Miranda tengevolge van het gevecht bij Aldenhoven het beleg van Maastricht opbreken; Durmouriez, die voor Willemstad het hoofd gestooten had, werd door den inval der Oostenrijkers in België gedwongen terug te trekken. 18 Maart werd hij bij Neerwinden verslagen, 4 April liep hij naar den vijand over. Zoo was in korten tijd het gebied der Republiek van vijanden gezuiverd, maar minder door haar eigen optreden dan door dat harer bondgenooten, die nu ondersteuning eischten tot het voortzetten van den krijg op Belgischen, Franschen en Duitschen bodem.

Een deel van de troepen der Republiek werd daarop naar Vlaanderen gezonden. Volgens de memorie van onzen griffier Fagel, bestemd voor den Engelschen minister van buitenlandsche zaken, 1) vertrok Prins Frederik vóór den 20sten April met 8 a 9000 man, om in Vlaanderen de Engelsche troepen af te lossen en volgde de Erfprins den 3den Mei met 9 à 10,000 man, waarna het hulpleger nog herhaaldelijk versterkt werd tot 25 à 30,000 man, voorzien van het verlangde geschut. Deze getallen stemmen niet geheel overeen met die in de brieven van David Hesz. Daar Fagel het materiaal voor zijn memorie van den raadpensionnaris van de Spiegel had verkregen, is er eenige reden aan te nemen, dat zijn opgaven juister zijn. Hesz beweert, dat Prins Frederik den 18den April met 7000 man in de richting van Antwerpen vertrokken is en dat eenige dagen daarna een honderd man uit zijn regiment

1) Bijlage XIII, 2 bij Jorissen: De eerste coalitie en de Republiek der Vereenigde Nederlanden. Nederlanden. Verhandelingen der Koninklijke Academie van Wetenschappen IX (1877.)

gevolgd zijn. „De Erfprins zal", schrijft hij, „met 15000 man uitrukken. Den 7den Juni moest David zelf naar het krijgstooneel. Hij had bevel, twee compagnies grenadiers naar het kamp bij Meenen (Menin) te voeren, waar de Erfprins lag. Aan overste Sandoz zou hij daar het commando over de twee compagnies overdragen. Na een plechtig afscheid van den Stadhouder reed de jonge kapitein de bevordering ging snel in die dagen - aan de spits zijner grenadiers de stad uit. In Rotterdam vond hij drie schepen voor het transport te water; over Sas van Gent bereikte hij den 10den Juni Gent, van waar hij zijn manschappen over Kortrijk naar het kamp van Meenen bracht. Den vuurdoop ontving hij nog niet zoo spoedig. Het Oostenrijksch-Engelsche leger onder bevel van den Prins van Coburg had Condé en Valenciennes ingesloten, welke plaatsen eindelijk in den loop van de maand Juli, dank zij het van de Republiek geleende geschut, genomen werden. Gedurende dien tijd had David Hesz slechts bewakings- en voorpostendienst. Daarbij merkte hij eens, dat een Fransche patrouille gedrukte aansporingen tot desertie onder zijn mannen had trachten te verspreiden. Den 18den Augustus ondernamen troepen der Republiek van twee kanten een aanval op het dorp Lincelles, dat met de bajonet genomen werd; den 25sten was het al weer in handen der Franschen 1). Klinkt dit niet als een hedendaagsch bericht uit die streek? Den 27sten waagde de vijand van drie zijden een aanval op ons leger, maar werd teruggeworpen. Generaal Golowkin werd licht in den arm gewond; de verliezen waren niet groot.

Begin September kwam er slecht weer, waardoor de ontberingen moeilijker te dragen werden. Behalve over het nog steeds uitblijven van zijn traktement klaagde David nu ook over zijn doornatte kleeren al vijf dagen lang had hij zich niet kunnen uitkleeden. Van de nederlaag, die het Engelsche observatiecorps den 8sten September bij Hondschoten leed, hoorde hij niets, wel van het onmiddellijk gevolg daarvan namelijk het opbreken van het beleg van Duinkerken en York's terugtocht naar IJperen. De Franschen, nu de handen vrij hebbend, wierpen zich 13 September, zooals verwacht werd, op onze troepen bij Meenen en Werwicq, die, na 5 uur dapperen tegenstand geboden te hebben, met groote verliezen uit hun stellingen verdreven werden. Over Deynze trokken zij naar Gent terug. Prins Frederik, die als een held vocht, werd in den schouder

1) volgens David Hesz. Bosscha, Neerlands heldendaden te land III, 68 zegt, dat Lincelles den 18den Aug. door den Erfprins genomen, verloren en met hulp van twee Engelsche bataljons hernomen werd, waarop de verschansingen geslecht werden.

« PrécédentContinuer »