Images de page
PDF
ePub

werpen in 1638, waardoor het beleg van Antwerpen mislukt zou zijn; dat het geheele verhaal op een valsche brief van d'Estrades berust, is aan den schrijver blijkbaar onbekend gebleven.

Geheel overbodig zijn ook de uitvoerige beschrijvingen van allerlei feestelijkheden aan het hof en van het bezoek van Maria de Medicis te Amsterdam, dat niet eens door den jongen Prins werd bijgewoond. Daarentegen worden de kwesties, waarop het vooral aankomt, slechts kort behandeld, zoodat dit boek dan ook op deze geen nieuw licht doet vallen. Trouwens het schijnt, dat de dagboeken van den Prins, indertijd door Prof. Krämer uitgegeven, den schrijver onbekend gebleven zijn: ze worden ten minste niet genoemd en zijn, naar 't schijnt, niet gebruikt. Tot ons leedwezen kunnen we dus dit zoo keurig uitgevoerde boekje, met een mooie reproductie van de bekende schilderij van Van Dijck, niet aanbevelen.

Leiden tijdens de Republiek. Terwijl de vorige deelen van Blok's Geschiedenis van Leiden een, zij het geheel omgewerkte nieuwe uitgave mochten heeten van de beide werken, waarmee de Leidsche hoogleeraar indertijd zijn loopbaan als historicus begon, is het nu verschenen derde deel, De Geschiedenis eener Hollandsche stad onder de Republiek (Mart. Nyhoff, den Haag) geheel nieuw geschreven. Het moet voor den sehrijver wel een groote voldoening zijn, dat de voltooiing van zijn hoofdwerk hem de gelegenheid opende om het werk van zijn jeugd op gevorderden leeftijd niet alleen te herzien en op de hoogte van den tijd te brengen, maar vooral om het voort te zetten en aldus de lacune aan te vullen, die ook hier bestond. Want het Middeleeuwsche stadsleven moge in hooge mate belangwekkend zijn, in belangrijkheid staat de geschiedenis van de moderne stad toch niet beneden die van de Middeleeuwsche, eer is het omgekeerde het geval.

Het nu verschenen deel behandelt eerst de uitbreidingen van Leiden in 1611, 1644 en 1659, welke nauw verband houden met de opkomst der nieuwe nijverheid na het beleg. De oude draperie was vrijwel geheel verdwenen: de vervaardiging van lichtere of goedkoopere stoffen, welke samenhing met de overkomst van tallooze immigranten uit Zuid-Vlaanderen gaf echter voor het verlorene ruime vergoeding. Trouwens later heeft de stad, vooral na de herroeping van het Edict van Nantes, toen nieuwe toevloeiing van vreemde nijveren nieuwe industrieën deed vestigen, ook op het gebied der betere stoffen weer een goede reputatie gekregen.

Daarna wordt de eigenlijke stadsgeschiedenis beschreven: het beroemde beleg, de woelingen tijdens het Leicestersche tijdperk, die veel ernstiger blijken geweest te zijn, dan men veelal aanneemt, het aandeel der stad in de crisis van het Bestand, enz. Veel nieuws

vindt men hier b.v. over de beroeringen omstreeks 1748, toen ook Leiden een soort Doelistenbeweging doormaakte, waar echter de democratie nog heel wat duidelijker dan te Amsterdam ten slotte opging in allerlei kleingeestige kleine belangen. Ook de woelingen van den Patriottentijd worden hier breedvoerig uiteengezet.

Afzonderlijke hoofdstukken zijn gewijd aan de geschiedenis der Hoogeschool, aan de Nijverheid en aan Kunst en Letteren. Moge het den schrijver met zijn groote werkkracht gegeven zijn spoedig ook het negentiende-eeuwsche Leiden voor ons te doen herleven.

DE BOER.

Mededeelingen op geographisch gebied.

De bevolking van Zwitserland. - Deze bedraagt ruim 33/4 millioen, d. i. dus ruim 90 per K.M.2. Rekent men echter niet mee de ruim 9000 K.M.2 volkomen onproductief gebied, dan zou voor het bewoonbare gedeelte van Zwitserland dit getal 123 per K.M.2 bedragen. Niet meegerekend in dit getal zijn natuurlijk de toeristen, wel echter de vreemdelingen, die zich Zwitserland tot blijvende woonplaats kozen. Het aantal hiervan is in Zwitserland groot; in geen land van Europa is het percentage grooter dan in Zwitserland. Veel van deze buitenlanders zijn in de zich tegenwoordig ontwikkelende Zwitsersche industrie bezig; in 1905 b.v. waren 1/4 van de bij de industrie betrokken personen vreemdelingen. De eigenlijke Zwitsersche bevolking bestaat voor 70% uit Duitsch- en voor ruim 2012% uit Fransch-Zwitsers; 8% zijn Italianen en 1,1% Ladijnen. Het percentage der Italianen neemt door immigratie wat toe, waarmee in verband staat, dat ook het percentage der Katholieken stijgt; dit bedraagt thans 42% (tegen 56% Protestanten).

(Zeitschr. für Sozialwissenschaft, Juli 1916). M. E. A. RAADERSMA.

Het Wener meer voor zeeschepen bereikbaar gemaakt. Het werk, waardoor dit belangrijke resultaat werd verkregen, is kort geleden voltooid; 25 October j.l. is het plechtig ingewijd.

Het Wener meer, bijna zoo groot als Zuid- en Noord-Holland en na het Ladoga- en het Onega meer het grootste van ons werelddeel, ligt met den waterspiegel 44 M. boven de zee (half zoo hoog als het Wetter meer) en is ruim dubbel zoo diep (89 M.). In de jaren 1810-'32 is het door het Göt a-kanaal met het Wettermeer en de Oostzee en zoo met Stockholm verbonden, terwijl de weg naar het Kattegat, langs de Gota-elf, reeds in het begin der 18de eeuw onderhanden werd genomen. In 1718 n.l. begon Polhem aan een vernuftig uitgedacht kanaalplan langs de Trolhätta watervallen, die hier den slagboom voor het verkeer vormen; over een afstand van 1500 M. gaat de Gota-elf daar, na een granietrug te zijn doorgebroken, in een reeks stroomversnellingen 33 M. naar beneden. Maar door den dood van Karel XII bleef het plan half uitgevoerd liggen, totdat Nordewall in den Franschen tijd (1795-1800) een sluizenkanaal langs de genoemde vallen voltooide, dat verbeterd werd in de jaren 1838-'44. Het laatste telde 16 sluizen, het Götakanaal heeft er niet minder dan 58.

Thans is het Trolhätta-kanaal van 1844 vervangen door een nieuw, onder leiding van den kolonel F. V. Hansen (eigenlijk civielingenieur, maar de Zweedsche civiel ingenieurs laten zich gaarne als reserve-officieren bij de genie inlijven; zie het belangrijke artikel van H. A. van IJsselsteyn, in den Ingenieur van 21 Oct j.l., no. 43). Nadat de Kanaalmaatschappij n.l. haar bezittingen in 1905 aan den Zweedschen staat had overgedaan (voor f 4 m.), werd het werk van staatswege uitgevoerd. De stichting van een enorm groot krachtstation bij den waterval werd er aan verbonden; zulk een heeft de Staat ook in 't hooge noorden, bij Porjus, even beneden het Luleameer (voltooid in 1914; kosten van aanleg f 812 m.), terwijl er een in aanleg is bij den 15 M. hoogen val van Elfkarleby, dicht bij den mond in de Dal-elf, ten Z. O. van de stad Gefle. Zelfs is de electriciteitsvoorziening van geheel Zweden onder de leiding van den energieken „,watervaldirecteur" Hansen gebracht, thans Zwedens hoogstbezoldigden staatsambtenaar.

Thans

In 1907 stond de Rijksdag f8 m. toe voor de electrische centrale der Trolhättavallen en in 1908 voor het kanaal f 152 m. is dit werk gereed en kunnen schepen van 5 M. diepgang van Gotenburg naar het Wener meer varen. In plaats van 16 zijn er in het nieuwe kanaal maar 6 sluizen, van welke een 4tal (waarvan 3 gekoppeld) in de nabijheid van den hoofdval; deze vier hebben elk een schuthoogte van 8 M., zoodat het bouwen er van met de grootste zorgvuldigheid moest geschieden. Bovendien werd er voor gezorgd, dat het natuurschoon onder de nieuwe werken niet leed.

[ocr errors]

zoo ver

Aan de verbetering der havens van Stockholm en Gothenburg is met kracht begonnen; het Göta-kanaal zal nu ook aan de beurt moeten komen; en zelfs bestudeert een Staatscommissie telt IJsselsteyn in bovengenoemd artikel — het inrichten van een spoorwegveer Gotenburg-Engeland, op de wijze van de veren Trelleborg-Sassnitz, Gjedser-Warnemünde, enz. Nu het getwist met Noorwegen is geeindigd (1905), richt de volle energie van Zweden zich op den bloei van het land zelf, vooral op de uitbreiding en verbetering van de nijverheid. Aan de Gota-elf en in de bedrijvige stadjes aan het Wenermeer is dit overal te merken.

Petroleum in Australië Ook Australië wordt een petroleumland. Het product wordt vooral gevonden bij Robe en Kingston, in het uiterste zuidoosten van Zuid-Australië; laatstgenoemde haven heeft een spoorweg naar binnen (Andrée, blad 220). Ook bij Grafton, in den noordoosthoek van Nieuw-Zuid-Wales, niet ver van de zee. In beide streken is de exploitatie reeds begonnen. De ligging aan en dichtbij de kust maakt deze petroleumvelden voor de scheepvaart zeer belangrijk. R. SCHUILING.

Boek beoordeeling.

M. Nijhoff, 's-Gravenhage, Encyclopaedie van Nederlandsch WestIndië, onder redactie van Dr. H. D. Benjamins, oud-inspecteur v. h. Onderwijs in Suriname en Joh. F. Snelleman, oud-directeur v. h. Ethnologisch en Maritiem museum te Rotterdam; per afl. 2.—. Van deze uitgave zijn thans II afleveringen verschenen; ze is bezig aan de letter V, zoodat ze haar voltooiing nadert. Zoodra het werk compleet is, komen we er uitvoeriger op terug; thans willen we slechts enkele der voornaamste artikelen noemen, om aan te toonen, dat het voor geografen onmisbaar is. In alphabetische orde vermelden we: Aardkunde (van Suriname, door Van Cappelle, van Ned. West-Indië door Van der Veen); Aruba (Van der Sande Lacoste), Bonaire (Zondervan), Curaçao en St. Eustatius (Kollewijn); Boschnegers (Van Panhuys; de anthropologie van Ten Kate); Benedenlandsche Indianen, van Ten Kate, Bovenlandsche Indianen van De Goeje; Cacao (Van Hall); goudindustrie (Duijtjes); Israëlietische gemeenten (Roos); enz. Daar het hier een eersten druk geldt, blijft er natuurlijk veel te wenschen over, maar over 't algemeen wordt men er goed door ingelicht. Kaarten komen er niet in voor, maar in de behoefte daaraan zal weldra de nieuwe Atlas onzer Koloniën, die het Kon. Ned. Aardr. Genootschap gaat uitgeven, kunnen voorzien; er is namelijk besloten, met de kaarten onzer koloniën in Amerika te beginnen. R. S.

« PrécédentContinuer »