Images de page
PDF
ePub

geschiedenis van een volk onmogelijk kan beschrijven zonder grondige kennis van zijn economische toestanden, is wel het duidelijkst gebleken uit het boek van Pöhlmann, dat veelszins een caricatuur van de werkelijkheid geeft.

De andere, in het begin van dit artikel reeds genoemde, fout van deze historici, het gebruiken en hanteeren van termen en begrippen, zonder dat zij deze eerst zoo nauwkeurig als mogelijk is hebben omschreven, is overigens het treffendst aangewezen juist door een Duitsch geleerde, niet-klassiek-historicus van professie, Max Weber, die de beteekenis daarvan op de doeltreffendste wijze heeft aangetoond door zelf een uitnemende schets te ontwerpen van de economische ontwikkeling der oudheid, die s.v. Agrargeschichte des Altertums opgenomen (en verstopt) is in het Handwörterbuch der Staatswissenschaften1). Van de daar gegeven inzichten is ook bij de samenstelling van het volgende dankbaar gebruik gemaakt.

Wat ik ter kenschetsing van den ontwikkelingsgraad der nijverheid wil aanvoeren, kan ik, om duidelijk te zijn, het best aanknoopen aan een opmerking van Eduard Meyer. In zijn opstel over Die Sklaverei im Altertum betoogt hij onder meer dat,,der eigentliche Hauptsitz der Sklaverei nach wie vor die Industrie, die Fabrik" geweest is. En het noemen van deze woorden geeft hem dan aanleiding tot de volgende verdediging van het gebruik: „Hier muss ich dem Einwande begegnen, dass es überhaupt unzulässig sei, auf die industrielle Produktion des Altertums, deren Betrieb immer handwerksmässig geblieben sei, den Namen Fabrik anzuwenden. Um Worte wollen wir nicht streiten; im übrigen aber scheint es mir, dass hier, wie so oft, bei wirtschaftlichen Betrachtungen die Verhältnisse der Gegenwart sich so sehr in den Vordergrund drängen, dass sich dem Betrachter der richtige Massstab verschiebt. Gewiss, grössere Maschinen hat das Altertum nicht gekannt, und die Riesenfabriken der Gegenwart sind ihm immer fremd geblieben; aber ein Geschäft wie die Waffenfabrik des Demosthenes, in der 33 als Schwertfeger ausgebildete Sklaven beschäftigt waren, um nur ein allbekanntes Beispiel zu nennen kann auch nach dem Massstab der Gegenwart nur als Fabrik bezeichnet werden". (Kleine Schriften, p. 199).

[ocr errors]

Het,,allbekannte Beispiel" dat hier genoemd wordt, is juist ook het eenige geval waarin eenigszins voldoende gegevens aanwezig

1) In den laatsten (vierden) druk van dit werk is het artikel geheel vervallen.

zijn; en het loont daarom de moeite dit op zijn beteekenis voor de kennis van het ontwikkelingspeil te onderzoeken.

In 376 v. Chr. was de vader van den later beroemd geworden redenaar Demosthenes, zelf eveneens Demosthenes geheeten, gestorven, met achterlating van een vrouw met twee kleine kinderen, een jongen van nog geen 8 en een meisje van 5 jaar, en een niet onbelangrijk vermogen. Tot beheer van zijn nalatenschap had hij bij testament drie voogden aangesteld, die voor hun goede zorgen met legaten werden bedacht. Deze kwijten zich niettemin schandelijk slecht van de hun toevertrouwde taak en beheeren in het bizonder het vermogen zoo dat het, wanneer tien jaar later Demosthenes Jr. mondig geworden is, grootendeels niet meer aanwezig blijkt. Deze stelt nu een eisch tot uitbetaling van het oorspronkelijk vermogen in tegen zijn gewezen voogden en bij de behandeling van de zaak voor het gerecht in 363 geeft hij onder meer een opsomming van alle bestanddeelen waaruit, naar zijn opgave, de nalatenschap van zijn vader bestond. Zij luidt ongeveer als volgt (Dem. or. XXVII. 9—11):

De nalatenschap van Demosthenes Sr.

I. Rentegevende bestanddeelen:

1. Twee ergasteria, nl.

a. 32 of 33 messen- en zwaardenmakers ter

waarde van 500 à 600 drachmen het stuk,
geen minder dan 300 dr. waarvan hij een

jaarlijksch zuiver inkomen trok v. 3000 dr. (19000) dr. 1) b. 20 meubelmakers, als antichretisch pand

verstrekt voor een geleend bedrag van
4000 dr. die hem een zuiver inkomen van
1200 dr. 's jaars opbrachten

2. Ongeveer 6000 dr. uitgezet tegen 12 %, waar-
van een jaarlijksche rente inkwam van meer
dan 700 dr.

Dat was het rentegevende deel (vegya) van de nalatenschap, in hoofdsom

4000 dr.

6000 dr.

29000 dr.

1) Dit bedrag wordt door Demosthenes niet genoemd, maar kan berekend worden door de som der overige posten af te trekken van het totaal; het is klaarblijkelijk te hoog genomen, want het onderstelt een gemiddelde waarde van 575 dr. voor iederen slaaf, waarbij voor slaven van 300 of 500 dr. nagenoeg geen plaats blijft. De spreker rekende op een gehoor dat met rekenen weinig vertrouwd was!

II. De niet-rentegevende bestanddeelen (ågyá): 1. aanwezige goederen:

ivoor( ijzer, meubelgeraamten, ingekocht voor galnoot (om te beitsen), brons, ingek. voor 2. een huis

8000 dr. 7000 dr.

3000 dr.

3. huisraad, bekers, goudwerk en kleeren, de

tooi van de moeder

10000 dr.

4. baar geld

8000 dr.

Dit alles was de nalatenschap in huis. Verder

III. Uitgezette kapitalen:

1. scheepskrediet, verleend bij Xuthus
2. bij den geldhandelaar Pasion

3. bij den geldhandelaar Pylades

4. bij Demomeles

7000 dr.

2400 dr.

600 dr.

1600 dr.

5. diverse posten van 200 en 300 dr. te zamen± 6000 dr.

nl. 53600 dr.).

II en III samen meer dan 53000 dr.
Algemeen totaal meer dan 84000 dr. (in werkelijkheid 82600 dr.).

Bij het onderzoek van de bestanddeelen dezer nalatenschap in verband met den stand der Grieksche nijverheid in de IVe eeuw is het eerste dat wij opmerken: wij hebben hier geen bedrijfsbalans voor ons, maar een boedelbeschrijving; het zou niet de moeite waard zijn op dit feit de aandacht te vestigen, wanneer hieraan niet de opmerking te verbinden was dat de geheele Oudheid een scheiding tusschen persoonlijk vermogen en zaakkapitaal niet gekend heeft.

De eerste vraag, waartoe de vergelijking met eenig industrieel bedrijf van onzen tijd aanleiding geeft is die naar het ontbreken van een post voor machines en werktuigen.

Misschien acht men het voor de hier genoemde bedrijven nog verklaarbaar dat zij machines hebben ontbeerd; maar hebben andere ze dan wel gekend? „Grössere Maschinen hat das Altertum nicht gekannt." Maar toch wel machines? Dat kan men alleen volhouden wanneer men dit woord geheel en al als synoniem aan werktuig beschouwt. Het is echter duidelijk dat men, om het mogelijk te maken trappen in de ontwikkeling der techniek vast te stellen, in een historische beschouwing deze termen niet zonder onderscheid mag gebruiken, maar trachten moet van beide een omschrijving te geven. Men zou dan een werktuig kunnen definieeren als een arbeidsmiddel dat dient tot ondersteuning van menschelijken arbeid, een

machine als een samengesteld werktuig dat menschelijken arbeid vervangt, en, in den regel, door andere dan menschenkracht in beweging gebracht wordt. 1) Heeft nu de Oudheid machines in dezen zin gekend en gebruikt? Het beste antwoord op deze vraag geeft de definitie die Vitruvius, de ingenieur-architect die ten tijde van Caesar en Augustus geleefd heeft, in zijn werk De Architectura aan het begin van zijn hoofdstuk over Machinae geeft:,,een machine is een samenhangende verbinding van hout, die zeer krachtige vermogens bezit om lasten te bewegen❞ 2). Men heeft opgemerkt dat deze definitie zeer onnauwkeurig was, aangezien in het spraakgebruik de Grieken en Romeinen onder mechane en machina) verstonden,,tout appareil ou moyen mécanique qui facilite le travail de l'homme ou augmente sa puissance”, *) een omschrijving die niet veel van de bovengegevene voor werktuig verschilt. Daarbij miskent men echter de beteekenis van het feit dat een ingenieur juist dit onder machina verstaan heeft, en dus daarmee de technische beteekenis heeft aangegeven.

Het eerste dat in de gegeven definitie de aandacht verdient is dat de machina van hout was; men wordt daarbij herinnerd aan de ɔpmerking van Sombart in Der moderne Kapitalismus: „gerade das kennzeichnet das Zeitalter des Frühkapitalismus dass er durchaus kein,,eisernes", sondern, wenn man will,,,hölzernes" Zeitalter ist" (I2. p. 483). Verder is het, en bovenal, opmerkelijk dat, blijkens de woorden van dezen ingenieur,,,machines" uitsluitend of voornamelijk dienden tot verplaatsing of heffing van lasten; als werktuigen in dienst van de produktie kent hij ze in 't geheel niet. Daarmee komt het gewone spraakgebruik geheel overeen; met het woord mechane hebben de Grieken in 't bizonder verstaan òf een theatertoestel, of een toestel tot verdediging van een stad; ") de laatste omstandigheid mag men misschien houden voor een nader bewijs van de stelling, dat de oorlog de hoogst ontwikkelde en best georganiseerde bedrijfsvorm is geweest in de Oudheid.

1) Sombart, Der moderne Kapitalismus, 12. p. 6. „Ein Werkzeug ist ein Arbeitsmittel, das zur Unterstützung der menschlichen Arbeit dient (Nähnadel), eine Maschine ist ein Arbeitsmittel, das menschliche Arbeit ersetzen soll, das also das selbst tut, was ohne es der Mensch tun würde (Nähmaschine).

2) Vitruvius, de architectura X. 1. 1: machina est continens ex materia conjunctio maximas ad onerum motus habens virtutes.

3) Het algemeen-Grieksche woord is mechănē (unxavý); aan de Romeinen is het (op Sicilië?) bekend geworden in den dorischen vorm māchănā, waarvan het Latijn machina gemaakt heeft (Schmidt, Realistische Stoffe im humanistischen Unterricht, p. 42). 4) Dict. des Antiquités III. p. 1461 (s. v. machina).

5) Evenzoo wordt met mechanopoios de maker of van een theatertoestel (Aristoph. Vrede 174), of van een belegeringswerktuig (Plato, Gorgias 512 B, Xen. Cyrop. VI. 1. 22) aangeduid.

Eén werktuig, dat althans grootendeels aan de bovengegeven definitie van machine voldoet, heeft de Oudheid voortgebracht: de watermolen (doaλérns, mola aquaria), waarvan het eerste voorkomen ons overgeleverd is voor de eerste eeuw v. Chr. in het paleis van Mithradates 1). ,,Die elementarische Form aller Maschinerie hatte das römische Kaiserreich überliefert in der Wassermühle", schreef Marx indertijd, die er verder op wees dat de fabriek nog altijd in het Engelsch mill heet, en dat in het begin van de XIXe eeuw nog in Duitschland met ,,Mühle" aangeduid werden nicht nur alle mit Naturkräften getriebene Maschinerie, sondern selbst alle Manufakturen, die maschinenartige Apparate anwenden" "). Sombart meent dat men de XVII en XVIII eeuw,,geradezu als das klassische Zeitalter der Mühle bezeichnen" kan, waarna hij een reeks van molens opsomt voor zeer verscheiden gebruik 3).

Machines heeft dus de oudheid niet gekend,,,grössere" noch kleine; en de geschiedschrijver van Grieken en Romeinen, die prijs stelt op een historisch-juiste en verdedigbare terminologie, dient het woord geheel en al uit zijn werk te bannen.

Wij keeren nu terug tot den inventaris van Demosthenes; indien wij al ons niet verbazen over het ontbreken van machines, het blijft toch wel zeer bevreemdend dat evenmin eenig gewag gemaakt wordt van werktuigen of gereedschappen. Deze raadselachtige omissie heeft heel wat aanstoot gegeven en menige verklaring uitgelokt. Het feit dat het bedrag opgegeven als de waarde der messenmakers klaarblijkelijk te hoog is (zie boven bl. 6 noot 1) heeft dengenen die niet geneigd zijn om aan te nemen dat Demosthenes hier opzettelijk in zijn voordeel gerekend heeft, aanleiding gegeven tot de onderstelling dat hieronder verschillende posten die, naar men meent, onmogelijk ontbroken kunnen hebben, begrepen zijn: zoo b.v. ook de waarde der werktuigen. Anderen hebben zelfs het laatste wanhoopsmiddel aangegrepen dat voor een in het nauw zittend verklaarder overblijft en gissen dat gedeelten uit den oorspronkelijken tekst zijn

1) Vermeld bij Strabo XII. 556. Een beschrijving geeft Vitruvius in zijn bovenvermelde werk De architectura X. 5.

2) Marx, Das Kapital I. 313. Een tragische vermaardheid heeft het epigram op de watermolen verkregen dat ons in de Anthologia Palatina IX. 148 overgeleverd is op naam van Antipatros (Stadtmüller schrijft het aan Antiphilus toe): „Slaat de hand niet meer aan de molen, maalsters; blijft slapen, ook al kondigt het gekraai van de hanen den dageraad aan; want Demeter heeft haar nimfen het werk van uw handen opgedragen; zij springen op den rand van het rad en wentelen zoo de as, die met zijn gedraaide spaken de zware holle steenen aan het malen brengen. Wij genieten nu weer het oude leven, nu wij leeren zonder arbeid de gave van Demeter te nuttigen." 3) Sombart, t. a. p. 485.

« PrécédentContinuer »