Images de page
PDF
ePub

in de Karolinen-kwestie met Spanje, waarin hij toegaf ja, maar met een prachtige winst voor zijn positie in Duitschland, omdat de keuze van den paus als scheidsrechter den Katholieken bolde!

Maar de kernvraag wordt hiermede toch eigenlijk niet beantwoord. Men kan haar zoo stellen: heeft Bismarck wezenlijk,,Weltpolitik" willen drijven? Dr. Von Hagen gebruikt de term een enkelen keer, hoewel terloops. Veel beter stelt men de vraag bij Bismarck, die niet van groote woorden hield en uitmuntend practisch was: heeft hij de Duitsche belangen over zee door zijn ook hier zeer reëele politiek van terughouding het best gediend? En dan moet naar mijn meening bij alle schaduwzijden, die men kan aanwijzen, het antwoord beslist bevestigend luiden.

Hoe men de zaak ook stelt, natuurlijk leiddde Bismarck in de 80er jaren Duitschland's buitenlandsche politiek naar het wereldpolitieke tooneel (juist is, wat Von Hagen, S. 335 zegt). Hierbij had een verstandig staatsman in de eerste plaats Engeland te ontzien of ten minste naar Engeland te zien. En hierbij is nu dit zeer opmerkelijk: Al heeft de kanselier in 1884 tot 1885 nog zulke groote woorden tegenover Engeland gebruikt, de kans van een oorlog met Engeland heeft hij nimmer binnen de grenzen der mogelijkheid getrokken, hoe wisselvallig overigens zijn houding tegenover Engeland moge schijnen. Evenmin als hij ooit ernstig aan het bouwen van een groote oorlogsvloot gedacht heeft. Het lijkt mij wel zeer zeker, dat juist deze ingetogenheid de relatief niet onbelangrijke successen van Bismarck's koloniale politiek heeft vergemakkelijkt, en hiermede is hare juiste grondslag meteen aangetoond. In het algemeen had Bismarck zich over de houding van Engeland, althans van de Engelsche regeering, die, hoewel niet dolgraag, toch bereid was Bismarck's koloniale aspiratiën en aanspraken te honoreeren, niet te beklagen 2). Maar er was stellig ook groote tegenwerking, zoowel in Engeland zelf (getuige o.a. een zeer opmerkelijk artikel in de Fortnightly Review van 1884: S. 352) als vooral in de koloniën; de moeilijkheden om Zuid-West Afrika kwamen in de eerste plaats uit de Kaapkolonie ), die om de Zuidzee uit Australië, belangrijke omstandigheden van algemeenen aard, waarop dr. Von Hagen terecht met nadruk de aandacht vestigt. Stel nu eens, dat Bismarck met groote kracht en doorzetting was opgetreden! Het is juist het grootsche in dezen man, ook hier, als zoo dikwijls, dat hij instinctmatig gevoeld heeft, tot hoe ver hij kon gaan.

-

Of hij in lateren tijd verder gegaan zou zijn? Het is zeer aannemelijk, dat hij na 1890 zich aan,,Weltpolitik" van ruimere allures niet had kúnnen onttrekken. Maar hij zou deze toch stellig anders behandeld hebben dan zijne epigonen. Of zou hij, zoon dan toch van een vorig geslacht, het heelemaal niet gekund hebben? IJdele vraag, maar waarmede men zich, als met zoovele ijdele vragen, onwillekeurig het hoofd kwelt. N. Japikse.

De Holland-Amerika lijn. M. G. de Boer, De Holland-Amerika Lijn 1873-1923. Rotterdam, 1923.

Op het eind van de zestiger jaren der vorige eeuw werd van twee

1) Von Hagen, S. 57, en cf. Bismark's eigen uiting: S. 454.

2) Tegenover Gladstone, dien hij eenmaal ,,den alten kampfeslustigen Starkopff" (S 433) noemt, is dr. Von Hagen niet geheel billijk, evenmin als Bismark zelf dit was; S. 493 geeft hij hem de eer die hem toekomt.

3) Voor de Zuid-Afrikaansche dingen is het jammer, dat dr. Von Hagen, die wel Leyd's Eerste annexatie kent, diens Insluiting niet gebruikt heeft.

kanten op het vestigen van een vaste stoomvaartlijn van ons land op Noord-Amerika aangedrongen. Kolonel Jansen ontwierp een plan, in zijn brochure Een brug over den Oceaan, waarbij Vlissingen als punt van afvaart werd genomen; de Rotterdamsche jonge koopman A. Plate zette in het begin van 1871 de commanditaire vennootschap Plate, Reuchlin en Co. op, die zich ten doel stelde ,,het tot stand brengen van de directe vaart op Amerika". In 1873 werd deze onderneming omgezet in een N.V., de Nederlandsch-Amerikaansche Stoomvaart Maatschappij, beter bekend met haar lateren naam: Holland-Amerika Lijn. Zij bestaat dus juist een halve eeuw; de directie vond hierin aanleiding aan dr. de Boer op te dragen, een gedenkboek te schrijven. Deze kweet zich op uitnemende wijze van zijn taak, en gaf een aangenaam geschreven overzicht van de wisselende lotgevallen der maatschappij in de laatste halve eeuw 1). Het boek is rijk geïllustreerd met lichtdrukken naar bestaande foto's, penteekeningen, reproducties van minder bruikbare foto's, en krijtteekeningen naar de natuur van G. van Duffelen. Een aantal grafische voorstellingen betreffende passagiersvervoer, vrachtvervoer en finantiën der onderneming dragen in niet geringe mate tot verduidelijking van den tekst bij. W. S. Unger.

Het economische element in de Vlaamsche beweging. B. van Genechten, De economische zijde der Vlaamsche beweging. De Economist, 15 Mei

1923.

Dat in het oorzakencomplex van een taalstrijd ook economische factoren van beteekenis zijn, wordt veelal over het hoofd gezien. Het is de groote verdienste van Bauer geweest, dat hij in zijn werk,,Die Nationalitätenfrage und die Socialdemokratie" deze zijde van het vraagstuk scherp heeft belicht, al heeft hij zich m. i. van overdrijving niet vrij weten te houden. Dat ook aan de Vlaamsche beweging economische factoren niet vreemd zijn, blijkt uit het bovengenoemde artikel. Van den beginne af heeft de Belgische regeering de economische belangen van Vlaanderen aan die der Waalsche industrie opgeofferd. Reeds kort na de stichting van den Belgischen staat heeft de regeering, bij de onderhandelingen met Frankrijk over het toltarief, de belangen der Oude Vlaamsche textielindustrie aan die der opkomende Waalsche metaalnijverheid opgeofferd. En zoo is 't tot op den huidigen dag voortgegaan. Ondanks de groote armoede, waaronder een groot deel van het Vlaamsche volk gebukt gaat, heeft de Belgische regeering steeds nagelaten maatregelen ter economische opbeuring van Vlaanderen te nemen. Ten aanzien van het onderwijs, hygiënische maatregelen, spoorwegen, ja letterlijk in alle opzichten, is Vlaanderen misdeeld.

Een ongunstige factor voor Vlaanderen is ook het feit dat de Belgische banken geheel door Waalsch en Fransch kapitaal beheerscht worden. De schrijver maakt er de Belgische regeering een zware grief van dat zij, na de ontdekking van het Limburgsche kolenbekken, de concessies tot exploitatie daarvan zonder eenige eerbied voor de rechten van het Vlaamsche volk aan de Waalsche en Fransche steenkool- en ijzerindustrie heeft geschonken. Terwijl men in Nederland en Pruisen tot gedeeltelijke staatsexploitatie overging, werd daarvan in België niet gerept. De begeerigheid der Waalsche industrieelen in dit opzicht verklaart de schrijver o. a. uit de dreigende uitputting der steenkoolmijnen

1) Niet geheel juist is schr.'s bewering (p. 32): bovendien bestond te Rotterdam nog geen gelegenheid tot dokken. De firma van Zeggelen en de Dekker had er reeds vóór 1880 een houten droogdok, dat later door de gemeente is overgenomen.

in Wallonië. Na den oorlog is de machtshonger van de Fransch-Waalsche kool- en ijzergroep nog veel grooter geworden. De tegen Nederland gerichte annexatiecampagne beschouwt de schrijver v.n. als een poging van deze groep om de hand te leggen op de kolenmijnen van Nederlandsch-Limburg.

Het artikel van den heer van Genechten is van eenzijdigheid niet geheel vrij te pleiten. De schrijver beweert m. i., in sommige opzichten althans, wel wat meer dan hij kan bewijzen. Ik erken echter gaarne dat hij ook een belangrijke feitenmateriaal aanvoert, zoodat zijn studie de lezing ten volle waard is.

Nieuwe boeken:

J. G. v. D.

N. J. Singels, Uit de geschiedenis van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap, 1773-1923. 226 p. met 25 portr. en afb. Oosthoek, Utrecht, f 5.

J. B. Manger Jr., Recherches sur les relations économiques entre la France et la Hollande pendant la Révolution française. Avec illustrations et 4 appendices. (Amsterdamsche dissertatie.) Champion, Paris.

Ch. Appuhn et P. Renouvin, Introduction aux Tableaux d'histoire de Guillaume II. A. Costes, Paris.

Ballin, Histoire de la Hamburg-Amerika Line. D'après le journal intime et les documents inédits d'Albert Ballin. 352 p. Payot, fr. 15.—. P. Conard, Trois figures de chefs: Falkenhayn, Hindenburg, Ludendorff. 180 p. Flammarion, fr. 4.50.

E. Halévy, Histoire du peuple anglais au XIXe siècle. Tome 2, Du lendemain de Waterloo à la veille du Reform-Bill (1815-1830). Hachette, fr. 25.-.

House (colonel) et Ch. Seymour, Ce qui se passa réellement à Paris en 1918 1919. Histoire de la Conférence de la paix. 346 p. Payot, fr. 15.-.

J. Jaurès, La République. Tome 4 de l'histoire socialiste de la Révolution française. Nouvelle édition. 424 p. Libr. de l'Humanité, fr. 15.—. A. Lomont, Pasteur, sa vie, son oeuvre, ses continuateurs. 160 p. Gedalge, fr. 2.50.

J. Pommier, Renan. Perrin, fr. 10.-.

P. Matter, Gambetta. Collection: Les grands hommes de France. 152 p. Payot. fr. 3.—.

A. Iswolsky, Mémoires. 320 p, Payot, fr. 12.—.

K. Waliszewsky, Le règne d'Alexandre Ier. La bataille russe et la révolution en marche (1801-1812). XIX et 465 p. Plon-Nourrit,

fr. 20.

Djemal Pascha, Erinnerungen eines türkischen Staatsmannes. 2e Aufl. 394 S. Drei Masken Verlag, München.

K. Helfferich, Georg von Siemens. Ein Lebensbild aus Deutschlands groszer Zeit. 3 Bde. Julius Springer, Berlin.

H. Oncken, Lassalle. Ein polit. Biographie. 4e Aufl. VII u. 562 S. Deutsche Verlags-Anstalt, Stuttgart u. Berlin.

F. Tönnies, Der Zarismus und seine Bundesgenossen 1914. Neue Beiträge zur Kriegsschuldfrage. Deutsche Verlagsgesellschaft f. Politik u. Geschichte.

L. Trotzki, Die russische Revolution von 1905. 2e Aufl. 335 S. Vereinigung internat. Verlagsanstalten (,,Viva"), Berlin.

H. Sieveking, Karl Sieveking, 1787-1847. Lebensbild e. Hamburgischen Diplomaten aus d. Zeitalter d. Romantik. Bd. 1, Die Ausbildung. 312 S. Alster-Verlag, Hamburg.

H. Stegemann, Geschichte des Krieges. Bd. 4. XIV u. 708 S. Deutsche Verlags-Anstalt, Stuttgart u. Berlin.

E. Burke, Reflections on the French Revolution. With a prefatory note by sir Sidney Lee. 214 p. Methuen, sh. 3/6.

G. P. Gooch, History of Modern Europe, 1879-1919. 736 p. Cassell, sh. 21/-.

H. Nicholson, Tennyson, Aspects of his Life, Character and Poetry. 308 p. Constable, sh. 12/6.

W. Roscoe Thayer, George Washington. 288 p. Hurst and B. sh. 15/—. A. W. Ward and G. P. Gooch, The Cambridge History of British Foreign Policy, 1783-1914. Vol. II, 1815-1866. Cambridge Press, sh. 31/6.

INHOUD VAN TIJDSCHRIFTEN.

Bijdragen voor vaderlandsche geschiedenis en oudheidkunde. X, afl. 1 en 2. J. Huizinga, Noodwendig vertoog. E. Wiersum, Oldenbarnevelt als pensionaris van Rotterdam. N. Japikse, Een onuitgegeven levensbericht van Johannes Lambertus Huber. A. A. van Schelven, Willem Klebitius. A. K. A. Gijsberti Hodenpijl, De gouverneurs van Koromandel: Christiaan van Teylingen (1761-1765) en Pieter Haksteen (1765-1771). N. Japikse, Nederlandsche historische literatuur. H. Hettema Jr., Aanhangsel op de Nederlandsche historische literatuur.

Oudheidkundig Jaarboek. III, afl. 1 en 2. W. Vogelsang, In memoriam mr. S. Muller Fzn. E. J. Haslinghuis, Bouwgeschiedenis der St. Nicolaaskerk te Utrecht. A. Goldschmidt, Holländische Miniaturen aus der ersten Hälfte des 15en Jahrhunderts. G. J. Hoogewerff, De Utrechtsche kunstenaarsfamilie van Schayk. J. C. Overvoorde, Bijeenkomsten van Museumdirecteuren. M. A. Evelein, In memoriam G. M. Kam. A. W. Byvanck, Voorhistorische en Romeinsche oudheden. Frans Vermeulen, De kerk te Deinum en haar toren. — III, afl. 3. F. A. Hoefer, Mededeelingen omtrent de monumenten van Harderwijk, Hattem en Elburg.

Nederlandsch Archievenblad. XXX, afl. 2. H. C. H. Moquette, Het archiefwezen in Engeland, II. N. B. Tenhaeff, Oorkondenkritiek en vaderlandsche geschiedenis, I.

Historisch Tijdschrift. I, 4. G. Gorris S. J., De vermeende vrijmaking der lijfeigenen om wille van den Kruistocht. C. Friedrich, Holland, de bakermat der Missie-hiërarchie. Th. Goossens, Augelus Merula. II, J. Kleyntjens S. J., Correspondentie van Willem van Oranje, Reinoud van Brederode e.a. met Adriaan van Camons, Drost van Jaarsveld, Heer van Nijestein. C. Gorris S. J., De vermeende vrijmaking der lijfeigenen door den Paus omwille van den Kruistocht, II. Jan Sassen O. P., Kroniek. Dom Charles Poulet, Courrier français.

Bijdragen tot de taal-, land- en volkenkunde van Nederlandsch-Indië. Deel 79, afl. 1 en 2. B. Hoetink, So Bing Kong, het eerste hoofd der Chineezen te Batavia. J. H. Abendanon, Het oud Spaansch koloniaal stelsel, zooals dit is nedergelegd in de ,,Leyes de Indias". C. Lekkerkerker, Het voorspel der vestiging van de Nederlandsche macht op Bali en Lombok. W. F. Stutterheim, Oud-Javaansche kunst.

Het Boek. Mei 1923. C. P. Burger Jr., Perkamenten leerboekjes. M. Sabbe, Ameet Tavernier.

Revue historique. T. 128, mars-avril 1923. G. Lizerand, Philippe le Bel et l'Empire au temps de Rodolphe de Habsbourg (1285-1191). Fr. Braesch, Les pétitions du Champ de Mars (15, 16, 17 juillet 1791). M. Marion, Les fugitifs alsaciens sous la Révolution. Bulletin historique: H. Hauser, Histoire de France, époque moderne jusqu'à 1660. — Mai-juin 1923. F. Braesch, Les pétitions du Champ de Mars (2e article). Marc Bloch, L'origine et la date du „,Capitulare de villis". Bulletin historique: R. Guyot, Histoire de France, de 1800 à nos jours, et questions générales contemporaines.

Revue de l'histoire der religions. LXXXVI, 1-2 R. Hertz, Le péché et l'expiation dans les sociétés primitives. Introduction et notice par M. Mauss.

Annales de la société d'émulation de Bruges. 1923, janvier. H. Nelis, La minuscule caroline en Flandre et dans le Nord de la France aux Xle et XIIe siècles. H. van Werveke, Een drietal punten betreffende de oudste geschiedenis van het bisdom Terwaan. L. Vankée S. J., Portraits du Père Verbiest.

La Révolution française. 1922, oct.-dec. H. Beauchin, Le suicide et la révolution française. A. Aulard, L'ancien Régime, et la Révolution au cinéma. 1923, janvier-mars. R. Gottschalk, Marat dans la jouinée du 14 juillet. R. Bonnet, La liberté ou la mort. P. Cottin, Lettres inédites de Maury et de Gonsalvi. E. Javy, Drouet et Napoléon.

Annales révolutionnaires. 1922, novembre-décembre. H. Lion, Essai sur les oeuvres politiques et morales du baron d'Holbach. A. Mathiez, La révolution et les subsistances (L'inauguration de la Terreur). Id., Anecdotes sur Chaumette. A. Richard, La chasse aux oisifs à Pau en l'an II. A. Mathiez, Une dénonciation contre les banquiers Boyd et Kerr (4 Octobre 1792). Id., Les curés et les registres de l'état civil après la loi du 20 septembre 1752. Id., D'Antraigues et son agence secrète.

La révolution de 1848. 1922, novembre-décembre. J. Freylich, Les journées de mars 1848 à Berlin. Mlle Vergez-Tricom, La vie politique et les partis à Lyon en 1852. G. Boussinesq, Reims à la fin de la monarchie de juillet et pendant la période révolutionnaire de 1848.

Revue du seizième siècle. T. IX, 3-4. Paul Spaak, Jean Lemaire de Belges; sa vie et son oeuvre (4e article). Dr. Delaunay, L'aventureuse existence de Pierre Belons, du Mans. J. Plattard, Poèmes inédits de Nicolas Rapin.

Revue d'histoire et de phiolosophie religieuses. 1923, mars-avril. E. de Faye, Origène est-il exégète ou dogmaticien? A. Chavan, Edmond Schérer et la crise de la foi. G. Richard, L'athéisme dogmatique en sociologie religieuse. M. Goguel, Le récit d'Actes 15, l'histoire de Corneille et l'incident d'Antioche.

Revue d'histoire diplomatique. XXXVII, 1. De Méneval, Lettres de la reine Hortense et du prince Louis Napoléon (1824-1836). F. CharlesRoux, Une négociation pour l'évacuation de l'Egypte; la convention d'El

« PrécédentContinuer »