Images de page
PDF
ePub

DE NALATENSCHAP VAN MAX WEBER.

DOOR

DR. H. A. ENNO VAN GELDER.

Max Weber, Gesammelte Aufsätze zur Religionssoziologie, I. Tübingen, Mohr, 1920; 573 blz. 1).

idem, Die Stadt, eine soziologische Untersuchung; Archiv f. Sozialwissenschaft und Sozialpolitik, 47. Band (1921), p. 621

772.

idem, Gesammelte Aufsätze zur Wissenschaftslehre; Tübingen, Mohr. 1922, 579 blz.

idem, Wirtschaft und Gesellschaft (Grundriss der Sozialökonomik III), Tüb. Mohr. 1922, XII en 840 blz.

J. Lindeboom, De geest van het Kapitalisme; Onze Eeuw, XXII, (1922), p. 306–343.

Ernst Troeltsch, Der historische Entwicklungsbegriff in der modernen Geistes- und Lebensphilosophie, II; Hist. Zeitschr. 124. Band, (1921), p. 377-447.

Alexander von Schelting, Die logische Theorie der hist. Kulturwissenschaft von Max Weber; Archiv f. Sozialwiss. u. Sozialpol. 49. Band, 1922. p. 623-752.

1. Het interessante in de geschiedenis is, in welke vorm ook, het algemene in het bizondere en het bizondere in 't algemene te zien. Elke historicus zal onvermijdelik een van deze moeten kiezen als richtlijn voor zijn studie en bij de weergave van de gevonden resultaten. De loutere aaneenrijging van de bizonderheden is nog door geen in alle zuiverheid zelfs ook maar beproefd; wij zouden daar onmiddellik een volstrekt ontbreken van alle kritiek constateren. Het gaat er dus om, te demonstreren, waarin het gemeenschappelike ligt, in tijd of ruimte, van wat wij als enkelheden waarnemen, en tegelijkertijd om aan te tonen, waarin deze enkelheden zich als zodanig, in hun afwijking van het algemene, onderscheiden. Het grote belang van dit laatste is op zichzelf misschien het meest kenmerkende verschilpunt van de geesteswetenschappen met die der natuur. Het andere hebben alle wetenschappen met elkaar gemeen, zó zelfs, dat tot op zekere hoogte dáárin eenzelfde methode door allen kan worden toegepast. Is het wonder, dat zo aan 't einde van de eeuw der natuurwetenschappen, toen deze hun alleenheerschappij vooral in 't filosofiese hadden verloren, man staat in de historiese studie,

1) In ongeveer gelijke vorm reeds gepubliceerd in 't „Archiv f. Sozialwissensch. u. Sozialpolitik", thans afzonderlik uitgegeven, met in de noten een uitvoerige weerlegging van daarop geleverde kritiek.

die de methode der natuurwetenschappen met de doelstelling der geesteswetenschappen in deze laatste met buitengewoon talent combineerde en door zijn geweldige belezenheid kwam tot een geschiedenisfilosofies monument van enorm veel meer beteekenis, dan het furoremakende werk van Spengler? Van veel grootere betekenis, omdat zijn degelijke wetenschappelikheid blijvende resultaten opleverde en hem behoedde voor enige conclusie, die slechts in 't rijk der kunst thuis hoort. De stijl en de inrichting van Weber's bouwwerk op histories gebied zullen later zeer velen niet meer voldoen, het zal echter nooit door ondeugdelikheid ineenstorten! Zijn werk is een resultaat en een programma beide. Resultaat wat betreft de methode, die gegroeid is uit en opgebouwd werd door de laatste geschiedenisfilosofen, zoals Troeltsch het uiteenzet in zijn bovengenoemd opstel. Deze bespreekt daarin eerst het,,psychologisme",,d. h. eine verstehende, das Leben in seiner sinnerfüllten Bewegung wiedergebenden Psychologie". Van hier kwam men uit onbevredigdheid over dit,,blosze Einfühlen und Deuten" tot,,der erfahrungsimmanente Logizismus", een herleving van Kant's leer der categoriale vormen, die reeds de objecten der ervaring bepalen en, terwijl zij in 't bewustzijn worden opgenomen, tegelijkertijd de begrippen voor de samenhang leveren. Dit deed de Marburger school, die daarmee de ,,waardeleer" losmaakte van de wetenschap. Als Windelband haar verwijt dat zij te veel op de natuurwetenschap alleen gericht is, wordt hij grondlegger der Zuidwestduitse school, waartoe ook Weber behoort. Het individueel-aanschouwelike als kernpunt nemend, stelt hij tegenover ,,'t rijk der wetten", der natuur, 't rijk der gestalten, de wisseling, de ,,Einmaligkeit" en tevens de eis, dat alle ,,apriori" niet logies gevonden, maar uit de ervaring, d. z. de door de vakstudie gevonden gegevens, gededuceerd moet worden. Rickert zet dit voort: hij legt de nadruk op de bizondere aard van historiese causaliteit zelf, die als zoodanig reeds individueel is, en anderzijds wil hij in plaats van de gestalten,,wirkliche, rein-logisch auflösbare Begriffe" stellen. Hier knoopt Weber aan. De beteekenis en de beperktheid tevens van 't Marxisme inziend, stelt hij zich prakties-filosofies het probleem: de verhouding der verschillende cultuurelementen in de ervaring en niet in de theoretiese logica te demonstreren. Rickert's individuele causaliteit vervangt hij door de leer der mogelikheden en ,,adäquate Verursachungen", d. w. z. hij wil door analogie conclusies trekken uit andere, stellig waargenomen samenhangen. In plaats van met begrippen werkt hij, uitgaande van de strenge wetenschappelikheid der historiese economie, met ,,allgemeinen, sorgfältig definierten Stufen und Typen", gekarakteriseerd door een zeer duidelik uitgedrukt, bizonder geval,,,aber auch innerhalb jeder Stufe die Sondergebilde zugleich individuell erfassend". Aldus Troeltsch. Wat ik hier eerst vooral wil weergeven, is het resultaat, dat hij met dit programma heeft bereikt in zijn aan 't hoofd genoemde sociologiese studiën. Daarna kom ik op de theorie zelf terug.

2. Zoals Weber in zijn,,Vorbemerkung" op het eerste deel der „,Religions-soziologie" uiteenzet, is het hoofdprobleem voor hem: wat is de oorzaak, dat men wel overal in verschillende stadiën van ontwikkeling een wetenschappelik inzicht, een zekere rechtsorde, een rationele filosofie, een hoog ontwikkelde muziek en een samenleving met kapitalistiese elementen aantreft, maar dat alleen in het Westen de voor ons typiese vorm van elk dezer voorkomt en speciaal het bedrijf zich ontwikkelde tot die, van alle anderen onderscheiden, rationele kapitalistiese vorm, dat de gehele maatschappij beheerst? Het is het probleem,,der Entstehung des abendländischen Bürgertums und seiner Eigenart". Sociale ordening en

recht en politiek hebben hiertoe bijgedragen, maar waarom werkten die niet zo in China of Indië?,,Warum lenkten dort überhaupt weder die wissenschaftliche noch die künstlerische noch die staatliche noch die wirtschaftliche Entwicklung in diejenigen Bahnen der Rationalisierung ein, welche dem Okzident eigen sind?" Daartoe moet gans de cultuur in ogenschouw worden genomen,,denn wie von rationaler Technik und rationalem Recht, so ist der ökonomiese Rationalismus in seiner Entstehung auch von der Fähigkeit und Disposition der Menschen zu bestimmten Arten praktisch-rationaler Lebensführung überhaupt abhängig"). Men ziet, niet een dogma, niet een vooropgestelde mening te verdedigen is 't doel van den schrijver, maar alle factoren te onderzoeken, gelijk de physicus alle omstandigheden tracht te leren kennen om de oorzakelike en de toevallige door steeds voortgaande vergelijking af te zonderen. In deze opstellen staat vooral de kracht der religieuse machten en, aan 't geloof gebonden, ethiese plichtsvoorstellingen op de voorgrond, als zeker belangrijke factoren.

Het onderzoek valt in drie delen uiteen. Vooraf gaan (wat ik 't laatste wil behandelen) twee stukken over de puriteinse ethica en 't moderne kapitalisme; dan volgen drie delen ,,Wirtschaftsethik der Weltreligionen" als inleiding op wat hij door zijn dood helaas niet heeft kunnen geven: de ontwikkeling van de tipies-westelike cultuurmens. Het zijn vergelijkende studiën over ,,Konfuzianismus und Taoismus",,,Hinduismus und Buddhismus" en ,,Das Antike Judentum". Hier kan ik alleen het eerste dezer drie behandelen. Daaraan aansluitend ontleedt hij in „Die Stadt" op dezelfde vergelijkende wijze, wat hij meent, dat beheersend was voor het ontstaan van de modern-europese stad in regering en structuur.

3. Uit het voorgaande zal duidelik zijn, dat in het eerste deel van ,,Die Wirtschaftsethik der Weltreligionen" een overzicht der gehele Chinese cultuur wordt gegeven, histories en organies: het gaat om de groei en de structuur, en daarom juist is 't resultaat van algemeen geschiedenisfilosofiese betekenis. Hoe denkt Weber zich deze?

Het is niet gemakkelik enigzins systematies zijn opvattingen uiteen te zetten, want juist hij verwerpt alles wat op een stelsel lijkt. Het bonte leven bont weer te geven en toch de innerlike bouw ervan te laten zien, is zijn bedoeling en nergens gaat hij dan ook uit van één factor: alles werkt onderling op elkaar in. Elk al te direkt verband verwerpt hij, met name ook de theorie, die de ideën ziet als weerspiegeling van het materiele (240) of als de spreekbuis der klassebelangen (238). Dit neemt niet weg, dat hij, als leerling van Marx, een zeer grote plaats aan de economiese en sociale verhoudingen inruimt. We zouden kunnen zeggen, hij begon met deze als grondslag, maar bereikte geen,,restlose" verklaring en concludeerde hieruit, dat andere factoren moeten hebben medegewerkt. Zo constateert hij hier herhaaldelik ,,dasz die ökonomischen Bedingungen allein nirgends die Art der Religiosität einer Schicht bestimmt haben" (481) en zegt in 't algemeen, dat ,,in der Vergangenheit die Bedeutung der ständischen Gliederung weit ausschlaggebender war" dan de klassen (275). Maar dan blijft er ook niets meer over van een tegenstelling: onderbouw-bovenbouw. Het wordt een onderling be

1) Het anthropologiese schakelt hij uit, dat kan pas bij verdergevorderde ethnografie en nadat de andere factoren zijn onderzocht bepaald worden.

TIJDSCHRIFT VOOR GESCHIEDENIS.

24

invloeden van alle elementen, zodat van geen voornaamste factor kan gesproken worden 1).

Aan alle onderdelen der cultuur, materieel en ideologies, kent W. een eigen leven toe, een streven eigen behoeften te bevredigen en eigen natuur uit te leven. Zo legt hij er de nadruk op, dat in 't religieuse de godsdienstige behoeften primair zijn (240) en dat geheel de ontwikkeling van het Christendom beheerst wordt door ,,ihr gemeiner Charakter: der überweltliche Gott und die historisch bestimmte Besonderheit der Heilsmittel und Heilswege" (263). Een eenmaal bereikt resultaat op welk gebied ook, heeft zijn eigen ontwikkelingstendenz en werkt op de culturele zowel als sociale,,Umwelt". Uit allerlei oorzaken b.v. is China een,,Patrimonialstaat" geworden en dat eenmaal geconstateerd, vermeldt W. zonder meer, dat hier ,,evenals altijd bij het Patrimonialisme met weinig ontwikkelde verkeerstechniek", de centrale regering zwak blijft (330) en bij intrede der,,Geldwirtschaft" het heersende traditionalisme versterkt wordt (348) terwijl deze staatsvorm in 't economiese antikapitalisties werkt (375).

In tegenstelling hiermee zal in 't algemeen elke ,,Stufe" een groot aantal mogelikheden van uitbouw tonen en de quintessens van zijn gehele betoog ligt in de aanwijzing der redenen, waarom de een wel, de ander zich niet of zwakker uitleven kan en in welke banen zij worden geleid. Hiervan een ander voorbeeld. Het optreden van Laotse als stichter der heterodoxie naast 't Confucianisme wordt niet verklaard, maar geconstateerd en op een verschil in karakter van twee vertegenwoordigers van hetzelfde milieu teruggevoerd (474). Daarnaast komen, als consequenties uit de leer, dus autochton, nog onnoemelik veel andere scholen voor, ook de meest westers-aandoende. De vraag rijst waarom de een meer dan de ander aanhang kreeg en nu constateert hij dat het Taoisme van Laotse de belangrijkste afwijking werd, le omdat ze zo weinig verschilde van de orthodoxe, 2e omdat deze laatste slechts zeer gedeeltelik de behoeften van 't religieus gemoed bevredigde en deze dus een andere uitweg, speciaal bij de massa, zochten (486 vg.), wat opzichzelf weer aan de ,,Naturalwirtschaft" der maatschappij wordt toegeschreven, waardoor de confuciaanse moraal de massa niet greep (493) en 3e omdat zij de leer der grote groep van magiërs werd, die eveneens bij het volk een grote plaats innamen (477). Dezelfde leer werd echter toch niet de in China heersende, d.w.z. numeriek niet en cultureel evenmin: 1o. omdat zij niet de meest passende ,,Lebensführung" gaf voor de literair gevormde beambtenstand, die alles beheerst; 2° om de ethiese consequenties, die er aan verbonden waren (mystieke zucht naar contemplatie), 3° omdat de gevestigde Mandarijnen zich door de nieuwlichters hun enig levensonderhoud, de prebenden, niet lieten ontnemen. Pas in de strijd hierover neemt de controverse de histories bekende heftigheid aan (475).

In deze voorbeelden is al een beeld gegeven van Weber's werkwijze, die wellicht nog duideliker blijkt in de behandeling van zijn hoofdprobleem zelf: waarom is in China het kapitalisme niet ontstaan? De maatschappij toont er haar gewone primitieve vormen: Sippe, gilden, kleinbedrijf enz., maar krijgt haar speciale kleur uit politieke oorzaken: de stad is hier niet een zelfbesturende gemeente", maar een vesting en tevens de residentie (291 vg.) en dit is zij door de eigenaardige ont

1) Nader zet hij zijn standpunt omtrent het histories-materialisme, dat hij absoluut verwerpt in zijn streng dogmatiese vorm, en omtrent de waarde der economiese factoren uiteen in Aufsätze zur Wissenschaftslehre", p. 167 vgg.

wikkeling der centrale regering, die wel tot de eenheidsstaat leidde (wat zijn oorzaak heeft in de behoefte aan regeling en bedijking der rivieren) (298), maar met een zwak verband, door de primitief blijvende belastingtechniek en 't verkeer, teruggevoerd op weinig ontwikkelde mijnbouw en matenstelsel (284). Vergelijking met Babylon en Egypte toont 't onvoldoende van deze argumenten en dan besluit Weber, dat dus ook de godsdienst en de gehele geestesgesteldheid van de Chinezen van invloed moeten zijn geweest. Dit wordt nog duideliker, als we 't probleem van een andere kant benaderen: Sterke bevolkingstoename, vrijheid van vestiging, vrije beroepskeuze, vermogensaccumulatie, alles is in China voorgekomen en toch geen kapitalisme in onze betekenis. Waarom? le de Sippen behielden een buitengewoon strenge organisatie en grote macht, door de daaraan verbonden voorvaderen-cultus, die in de animistiese voorstellingen wortelt (376) en door de zwakheid der regering. Zij verhinderden de opkomst van 't groot-grondbezit en vrije,,Arbeitsauslese", waarop 't grootbedrijf zou kunnen berusten. 2e er waren geen onderling, in oorlog met elkaar concurrerende staten, die leningen etc. vroegen en geen koloniën met zeeroversbedrijf (394); 3e belangrijker dan dit alles is echter 't ontbreken van een in vorm en opvatting gerationaliseerd recht. Dit wordt weer toegeschreven aan de staatsvorm, aan de belangen der ambtenarenstand en bovenal aan de geestelike gesteldheid. Want China kent de zuivere logica niet, die zich in 't Westen ontwikkelde, dank zij de speciale ontwikkeling der natuurwetenschappen en van de techniek, die op de mijnbouw gebaseerd is (438). En deze ,,Verkümmerung" van alle wetenschappelike aanleg en pogingen, van alle ware filosofie, vindt in China (waar toch zoveel uitvindingen en ontdekkingen werden gedaan!) zijn voornaamste oorzaak in de magie, die bleef, en die dit alles overwoekerde en alle talent opeiste, terwijl 't traditionalisme, dat een uitvloeisel was van de heerschappij der ,,Literatenstand", geen enkele zelfstandige denker sinds Kongtse en Laotse liet ontstaan (440, 521). Nog algemener tenslotte, de gehele ,,Gesinnung" die in China heerst, evengoed onder de orthodoxen als onder de heterodoxen, wat W. de,,Wirtschaftsethik" noemt, verhinderde de ontplooiing van alle eigenschappen, die voor de,,Bourgeois" typerend zijn (,,Resultat”, 512 vgg.).

Als tussenfactoren werken dan weer allerlei andere: niet alleen politieke verhoudingen, maar ook bewustgevoerde politiek: belastingmaatregelen en legerorganisatie geven de centrale regering een bepaalde handelspolitiek, die 't ontstaan van grootgrondbezit, van economiese verbonden naast de sippen van staatkundig gepriviligeerde gilden verhinderen en dus ook antikapitalisties werken. Maar weer andersom ook: de belastingpolitiek kán alleen zo zijn, omdat alle hervormingen schipbreuk lijden op de belangen der beambtenstand, de onvoldoend ontwikkelde techniek, en 't gemis aan kapitalisme! (349–373).

Nog een voorbeeld op geheel ander gebied: dat der godsvoorstellingen. Uitdrukkelik hierbij vooral gaat W. uit van een ontwikkeling op zich zelf. Daarop werken, remmend of bevorderend, vooral twee andere cultuurgebieden: 1. de sociale positie en de economiese belangen, speciaal,,der für ihre (van de godsdienst) Entwicklung entscheidende Schicht" (263). Zo was de Chinese religiositeit niet de weerspiegeling van het belang, maar zij,,entsprach" het zelfbehoud der beambtenstand, evenzeer echter hun ,,practies rationalisme" (432, 440). In de tweede plaats doet de politiek zich gelden: hier evenals in West-Azië en Egypte deed de centrale behoefte aan regeling der rivieren een in de hemelkoning culminerende godenvoorstelling ontstaan, waarbij de koning diens

« PrécédentContinuer »