Images de page
PDF
ePub

wijze de hydrologie der omgeving van Furfooz, beneden Han aan de Lesse, waar Van den Broeck een onderaardschen Lesseloop veronderstelde, die den bovenaardschen kruiste. Terloops zij vermeld, dat hier een natuurlijke schoorsteen bestaat, de ,,Trou qui fume", herinnerend aan de pijpen van onzen St. Pietersberg; ook deze vertoonen bij koud weer door den opstijgenden luchtstroom een dampzuiltje; het aannemen van een waterreservoir of van een warme bron, zooals men wel gedaan heeft, is natuurlijk niet noodig.

Verschillende Karstonderzoekers hebben zich bezig gehouden met het ontstaan der komvormige inzinkingen, die dolinen heeten. Men dacht aan instorting, verweering, zelfs aan de werkzaamheid van verdwenen gletsjers. In de omgeving van Han en Rochefort komen inderdaad eenige dolinen voor, blijkens onderzoek op verschillende wijze gevormd. Zoo b.v. de drie ten Z.W. van Rochefort door verweering; door de aanwezigheid van een verzakking kon het gesteente gemakkelijk worden aangetast. Bij de Gouffre de Belvaux ligt een kleine instortingsdoline; iets verder naar het Z.W. de Trou Sinsin, een dubbele doline van meer dan 100 M. doorsnede, waarschijnlijk een vorming der erosie. Het geval kan zich voordoen, dat ook stroomend water werkzaam optreedt, wanneer n.l. rivierwater zich in een doline stort; dan ontstaan ,,onechte dolinen", de reeds genoemde aiguigeois, waardoor een rivier bij lagen grondwaterstand heel wat water verliezen kan; dit is de reden, waarom het bed van de Lomme op enkele plaatsen gebetonneerd is. Ook waar een rotswand aan de rivier grenst, kan het rivierwater een uitweg zoeken en een aiguigeois vormen; zoo ontstond de Gouffre de Belvaux. Hooger, tegen de hellingen, kan men ze eveneens vinden; de rivier kan ze dan gevormd hebben in een tijd, toen haar bedding nog hooger lag; zoo de Trou Picot aan de Zuidhelling van het Bois de Boine, waar de grotten van Han onder liggen, op 235 M. hoogte, dus 80 M. hooger dan het tegenwoordige Lessebed.

Het aannemen van een samenhangenden grondwaterspiegel in een Karstgebied werpt ook nieuw licht op het ontstaan der grotten. De mechanische en chemische erosie werken holenvormend; maar beneden den grondwaterspiegel kan de eerste buiten beschouwing blijven, terwijl op eenige diepte daar beneden het grondwater stilstaat en met kalk verzadigd is, zoodat daar de tweede van geen beteekenis meer is. Wanneer dus een rivier haar bed dieper uitschuurt en daardoor de grondwaterstand daalt, zal daarmee het niveau dalen, waarboven de erosie werkzaam is. De verdieping van een rivierdal in casu het Lessedal loopt dus parallel met de

--

ontwikkeling der daarbij behoorende grotten. Een ontwikkelingsgeschiedenis der holen van Rochefort en Han wordt nu door mej. Hol ontworpen, verklaard uit de dalgeschiedenis der Lesse. Eén stadium in de historie der tweede grot verdient vermelding. Toen de Trou d'Enfaule, de vroegere uitgang der grotbezoekers, door de Lesse geopend werd, vormde de rivier ten N.O. van Han een meander, nu nog duidelijk als doode rivierarm te herkennen door zijne weiden (la Chavée); de Trou d'Enfaule trok echter zooveel water tot zich, dat deze arm verlaten werd en al het water onderaardsch verder liep; toen begon de tijd van de krachtigste holenvorming. Bij nog dieper insnijding maakte de Trou d'Enfaule (die alleen nog bij hoogen waterstand dienst doet, evenals la Chavée) plaats voor de Gouffre de Belvaux; de betrekkelijke jeugd van dezen ponoor kan blijken uit zijn watervalachtig karakter.

In 1904 verscheen in België een geographisch proefschrift, dat een verwant onderwerp behandelde: Le Bassin du Geer, door F. Kraentzel), waarin deze de physische geografie van de Jeker gaf en als leerling van Lohest diens opvattingen over het ontstaan van het rivierstelsel der Ardennen op genoemde rivier toepaste, en de oppervlaktevormen en hydrologie van het Jekerbekken beschreef. Het is de moeite waard, beide geschiften, dit en het besprokene, naast elkaar te leggen, al was het alleen om te zien, op welke verschillende wijzen de vormen rijkdom van een landschap kan beschreven en verklaard worden.

Uit het werk van mej. Hol zijn enkele grepen gedaan. Eerst door het zelf ter hand te nemen, zal men den rijken inhoud waardeeren. Het brengt een vermeerdering onzer kennis van het Belgische bergland en geeft een aanvulling op eenige hoofdstukken der algemeene aardrijkskunde, al zijn er, zooals de schrijfster zelf aangeeft, nog onzekerheden en geschilpunten. Van de teekeningen en kaarten verdient in het bijzonder vermelding een fraai blokdiagram van Han sur Lesse en omgeving. Eén opmerking, reeds meer bij proefschriften van den laatsten tijd gemaakt, mag niet achterwege blijven: waarom werd het niet in het Nederlandsch geschreven en in ons land uitgegeven?

Bulletin de la Soc. Geol. de Belg. 1904.

Kampen.

H. J. Moerman.

De Sluis bij Andel.

In al de mij bekende aardrijkskundige werken en werkjes vind ik vermeld, dat in den dam in de Maas bij Andel een schutsluis aanwezig is. Ook de bekende kaartjes van den verlegden Maasmond geven allen bij Andel: Dam met Schutsluis.

Nu bracht een onderhoud met den heer C. E. Enthoven, Opzichter bij 's Rijks Waterstaat te Venlo, mij tot de wetenschap, dat de sluis bij Andel niet is een schutsluis in de gewone beteekenis van het woord. De schepen worden er wel geschut, evenwel niet door middel van een gewone schutsluis, maar door middel van een waaiersluis. Zooals bekend is, wordt een waaiersluis toegepast voor afwatering, spuien, schutten van vaartuigen en inundeeren.

Welnu, de sluis bij Andel is een waaiersluis, die dienst doet voor het schutten van vaartuigen..

Ten bewijze hiervan neem ik uit het Bestek nr. 197, hetwelk de heer Enthoven mij met 9 teekeningen overlegde, enkele opgaven over. Zooals men ziet, wordt de sluis hier steeds scheepvaartsluis genoemd.

Ministerie van Waterstaat, Handel en Nijverheid.

Beheer der Rivieren.

Nr. 197. Besteding te 's-Gravenhage op 26 Sept. 1894. Waterstaat. Verlegging van den Maasmond. Afsluiting bij Andel. Dienst 18941896.

Bestek en voorwaarden voor het maken van kunstwerken en grondwerken op de beide oevers van de rivier de Maas onder de gemeenten Poederoyen en Brakel, provincie Gelderland en de gemeenten Andel en Giessen, provincie Noord-Brabant, behoorende tot de werken voor het verleggen van de uitmonding der rivier de Maas.

Raming ƒ 501.800.

In de Beschrijving staat onder Art. 1 § 1 C.

Het bouwen van een scheepvaartsluis van 13 M. doorvaartwijdte

en 120 M. schutlengte op den linkeroever van de rivier de Maas, bestaande uit twee afzonderlijke sluishoofden op paalfundeering en een schutkolk met aarden beloopen.

En in Art. 3. Hoofdafmetingen, samenstelling en bewerking o.a. § 5. Scheepvaartsluis (bedoeld onder § 1 C).

[merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors][ocr errors][ocr errors][ocr errors][ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors][ocr errors][ocr errors][ocr errors][ocr errors][merged small][merged small][merged small]

Bovenstaande aanhalingen zullen de lezers wel overtuigd hebben, dat we inderdaad met een waaiersluis te doen hebben. De even genoemde 9 teekeningen wijzen het natuurlijk ook uit. Wie nog mocht twijfelen, ga zelf naar Andel zien.

Tegelen, October '16.

J. H. G. Peters.

Historische Mededeelingen.

Een Duitscher in Rusland in den tijd van Iwan de Verschrikkelijke. Een belangwekkende bijdrage tot de kennis van Rusland in de dagen van Iwan de Verschrikkelijke is uitgegeven door Max Bär in de Hist. Zeitschr. Band 117. Zij berust op een handschrift, dat afkomstig is van zekeren Heinrich von Staden, die aanvankelijk van plan was priester te worden, maar door een toeval

hij bracht een student een wonde toe-het land verliet en naar Rusland verdwaalde, waar hij van 1558-1572 verblijf hield. Hij had over de behandeling van den Grootvorst niet te klagen, en werd door dezen zelfs, als zoovele vreemdelingen, zeer begunstigd. Toch blijkt hij zich in de nabijheid van den despoot niet al te zeer op zijn gemak te hebben bevonden:,,Welcher nahe beim Groszfürsten war, der verbrannte sich und der fern von ihm war, der erfror". Vreemdelingen hadden het veelal goed aan het hof van den tsaar, men werd gemakkelijk in het land toegelaten, maar het te verlaten was niet zoo gemakkelijk: „,Wan er gekriget wirt, das er aus dem Lande weg wil laufen, alsdann komme ihm Gott zu Hilfe; der Weg ins Lande ist breit und weit, aus dem Lande ist der Weg ganz enge”. Zoo vertelt hij van zekeren doctor Bomelius, die bij een epidemie groote diensten had bewezen, maar toen hij het land ter sluiks verlaten wilde, in ketenen weer naar Moskou werd teruggevoerd.

Van de dwingelandij van Iwan worden hier treffende staaltjes aangevoerd, vooral van de bevoorrechting der Opritschnina en de ontzettende onderdrukking, waaronder de bevolking te lijden had. Zooals bekend is, vormt het jaar 1560 een keerpunt in Iwan's regeering. Vóór dien tijd was zijn regeering in vele opzichten voortreffelijk; in deze dagen valt o.a. de verovering van Kazan en het aanknoopen van verbindingen met het Westen na het vinden van den Zeeweg. Na den dood zijner gemalin Anastasia werd hij echter een der ergste tyrannen, die er ooit geleefd hebben. Afgezien van de verschrikkelijke behandeling, welke Novgorod onderging, en de vreeselijke vervolging van zoovele Bojaren, is het vooral de instelling der zoogenaamde Opritschnina, die een geesel voor Rusland is geweest. Een reeks van steden en straten van Moscou werd afgeTIJDSCHRIFT V. GESCH., LAND- EN VOLKENK. XXXIIe Jaargang.

11

« PrécédentContinuer »