Images de page
PDF
ePub

Mededeelingen op Geographisch Gebied.

Uit de statistiek van de

De goud- en zilverlanden der wereld. goud- en zilverproductie der wereld van af 1881 tot 1915 (waarbij echter de getallen van 1914 en 1915 gedeeltelijk op niet geheel zekere schattingen berusten) blijkt, dat in 1913 de goudlanden der wereld (in volgorde naar de hoeveelheid der productie) waren: Afrika met ruim 45 % (in 1915 ruim 46 %).

[ocr errors][merged small][merged small][ocr errors][ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small][ocr errors][ocr errors][ocr errors][merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small][ocr errors][merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small]

De overige landen der wereld brachten in 1913 bijna 10% % voort van de wereldproductie ter waarde van ruim 1134 millioen gulden.

In Afrika is sedert 1890 een groote vooruitgang te constateeren, met onderbreking natuurlijk in 1900 en 1901, toen slechts resp. 1/7 en deel van de opbrengst van 1899 werd geleverd; in de laatste jaren vertoonde de productie eenige schommeling, maar bereikte in 1915 een recordcijfer. De Vereenigde-Staten vertoonen sedert 1885, met eenige kleine schommelingen, een voortdurende stijging in de productie. Australië, waar na 1881 eerst een kleine daling, maar daarna een groote stijging der productie viel waar te nemen, bereikte in de jaren vlak vóór en na 1900 zijn hoogtepunt; na 1905 is een gestadige achteruitgang op te merken en in 1915 werd nog slechts ongeveer de helft van 1905 geproduceerd. Canada, dat zijn grootste productie van 1899 tot 1902 had, bereikte in 1907 zijn laagsten stand; daarna nam de productie weer toe en beliep in 1915 ongeveer dubbel zooveel als in 1907. Mexico, waarvan de productie tot 1908 steeds stijgende was, bleef dan eenige jaren op gelijke hoogte en ging sedert 1912 achteruit. Rusland bleef in de laatste 25 jaren op vrij gelijke hoogte, hoewel met vrij groote schommelingen.

Wat de zilverproductie aangaat, deze beliep in 1913 in 't geheel

een waarde van bijna 312 millioen gulden. De zilverlanden waren vooral Mexico, de Vereenigde-Staten en Australië, die resp. ruim 312%, bijna 30% en ruim 8% der wereldproductie voortbrachten; alle overige landen te zamen leverden bijna 302 %. In de laatste halve eeuw heeft Mexico, hoewel met schommelingen, een zeer belangrijken vooruitgang in de zilverproductie gehad; in 1911 bereikte deze haar hoogste cijfer en is sedert dat jaar wat dalende. In de Vereenigde-Staten was in 1892 en 1893 de zilverproductie heel groot; maar na het veel lagere cijfer van 1894 is weer, hoewel met schommelingen, een rijzing der productie merkbaar, die in 1913 al boven die van bovengenoemde recordjaren kwam en in 1914 het allergrootst was. Australië had in 1893 en 1894 een groote productie; sedert was deze er heel wisselvallig; het allerhoogste cijfer werd bereikt in 1910, terwijl 1914 en 1915 heel slechte jaren geweest schijnen te zijn.

De Duitsche zeevisscherij.

Hierover komt een artikel van

H. Steinert voor in Weltwirtschaftliches Archiv, 1917 I (Deutschlands Versorgung mit Seefischen), waaraan het volgende in hoofdzaak is ontleend.

De Duitsche volzeevisscherij is nog van heel jongen datum en haar omvang is dan ook nog niet in overeenstemming met het bevolkingscijfer, met de kustlengte en met het vischverbruik van het Duitsche Rijk. Het vischverbruik was, door de snellere en betere verzending, in de laatste tijden voor den oorlog in het binnenland bovendien heel snel toegenomen; vandaar dan ook, dat de Duitsche visscherij slechts voor een klein deel kon voorzien in de behoeften van het rijk.

Voor de levering van visch speelt de Oostzee, hoewel Duitschland daaraan een langer kust en een grooter aantal havens heeft dan aan de Noordzee, een betrekkelijk kleine rol. De Oostzee is een binnenzee, die niet, als de Noordzee, in gemakkelijke verbinding staat met een vischrijke wereldzee, waaruit de visch rijkdom zich weer aanvult; ze is echter weer veel te groot, om door kunstmatige vischteelt den vischrijkdom te vergrooten. In de haffen is dit wel mogelijk en wordt het dan ook gedaan; vandaar, dat op de haffen de vischvangst toeneemt en wel ruim de helft levert van de geheele Oostzee-vischvangst (in 1913 bijna 6 millioen mark van de ruim 10 millioen mark totaal). Bovendien is de vangst op de vrije Oostzee heel wisselvallig, zooals de schrijver in een tabel aantoont; in de Danziger Bocht b.v. schommelt de opbrengst van de sprotvangst tusschen 20.000 en 400.000 mark 's jaars. De visscherij op de

Oostzee wordt voor een groot deel nog van het strand uit beoefend met kleine open booten, die in de rustige bochten netten uitzetten of lijnen van het land uitvaren, die later ingehaald worden. Grootere overdekte, zeewaardige kotters zijn pas in de laatste tientallen jaren in gebruik; dit deed de productie der Oostzee-visscherij stijgen en uitbreiding van het aantal dezer visschersschepen is daarom van groot belang, niet alleen, omdat men zich hiermee verder en langer op zee kan begeven, maar ook, omdat de visscherij nu in den winter en bij slecht weer minder vaak hoeft stil te staan. De Oostzee-vischvangst voorziet nog in hoofdzaak de kustplaatsen en ook wordt een niet onaanzienlijk deel er van in.de talrijke vischconservenfabrieken, die zich aan de Oostzee bevinden, verwerkt, zoodat slechts betrekkelijk geringe hoeveelheden Oostzeevisch het binnenland ingaan.

Voor de verzorging van het binnenland speelt dan ook de Noordzee een veel belangrijker rol dan de Oostzee. Voor de visscherij op de Noordzee ligt van de aangrenzende landen Duitschland zelf 't minst gunstig, daar de havens van dit land, aan een binnenhoek van de Noordzee gelegen, wel evengoed als die der andere landen aan kustvisscherij kunnen doen, maar van de voornaamste gebieden der volzee-visscherij het verst verwijderd zijn. Vooral voor de haringvangst ligt de Duitsche kust minder gunstig; de scholen haringen komen meestal langs de kust van Noorwegen en houden zich dan in de nabijheid der Britsche Oostkust op, om daarna meer in de buurt van de Nederlandsche kust te komen: de Engelsche visschersplaatsen, die aan haringvangst doen, zijn slechts 10 tot 100 zeemijlen van hun haringvangstgebied verwijderd, de Nederlandsche 20 tot 130 zeemijlen; de Duitsche haringvisschers echter moeten altijd 150 tot 250 zeemijlen afleggen, om aan de haringvangst te kunnen deelnemen. Vandaar dan ook, dat voor de Engelschen en de Nederlanders en vooral voor de Noren het bedrijf voordeeliger is dan voor de Duitschers, die niet alleen verlies in tijd tot hun nadeel hebben te boeken, maar voor wie bovendien het gebruik van kleinere visschersschepen is buitengesloten, terwijl ze wegens den grooten afstand ook niet hun vangst frisch aan land kunnen brengen, om daar te zouten: alles moet aan boord worden gezouten. De Duitsche haringvisscherij dateert dan ook als apart visscherijbedrijf eerst van 1871, toen de Emder Heringsfischerei-Aktiengesellschaft gesticht werd. Ze heeft echter te kampen met sterke concurrentie van het buitenland, vooral van Engeland, Noorwegen en Nederland, die wegens bovengenoemde voordeelen hun haring in Duitschland zoo billijk kunnen verkoopen, dat de Duitsche haringvisscherij alleen bij

goede vangst rendeerend is. Vandaar de wensch van de Duitsche haringvisschers, een hooger invoerrecht op de haring te krijgen: een verhooging met 3-5 mark per ton (600-1000 haringen) b.v. zou de concurrentie van de Duitschers met het buitenland veel gemakkelijker maken en den verkoopprijs der haring niet merkbaar belasten. In 1913 leverde de Duitsche haringvisscherij ruim 340.000 ton haring, terwijl in dat jaar werd ingevoerd:

bijna 663.000 ton uit Engeland,

ruim 468.000 ton uit Nederland

en ruim 156.000 ton uit Noorwegen.

Duitschland is de grootste haringconsument van Europa. De invoer van gezouten haring heeft vooral plaats in Hamburg, Stettin, Danzig en Koningsbergen, vooral in de beide laatste havens, daar onder de armere Oost-Duitsche bevolking het haringverbruik nog al groot is en een deel van de ingevoerde haring ook in Rusland wordt afgezet.

Wat betreft de vangst van vischsoorten, die frisch aan wal worden gebracht, deze is in Duitschland van meer beteekenis geworden, sedert het snellere en betere landtransport den afzet van de kustgebieden uit ook over het binnenland uitbreidde. Deze visscherij levert vooral schelvisch, kabeljauw, tong, schol, enz. en wordt beoefend met zeil- en stoomschepen; terwijl de eerste in aantal achteruitgaan, wordt het aantal stoomschepen steeds grooter. In 1885 werd de eerste stoomboot in gebruik genomen voor de visscherij en bij het begin van den oorlog bedroeg het aantal reeds 280; toch is dit getal nog betrekkelijk gering, vergeleken bij de 500, die Frankrijk, en de 400, die Japan op dat tijdstip bezat, en vooral bij de 2000 van Engeland; zelfs Nederland had wel evenveel als 't zooveel grootere Duitschland.

Deze Duitsche visscherij wordt uitgeoefend in Skagerrak, Kattegat, Noordzee, de IJslandsche wateren (die in de laatste jaren nog meer versche visch leverden dan de Noordzee), de Noordelijke IJszee (N. van Kola en den ingang der Witte Zee) en den Atlantischen Oceaan bewesten 't Pyreneesche schiereiland en Marokko (zie kaartje in: Das Meer als Nahrungsquelle). De stoomvisschersschepen leveren ongeveer 3/4 deel van de totale vangst van versche zeevisch; ze landen hun vangst meest in Geestemünde (de voornaamsche Duitsche vischmarkt), Bremerhaven, Nordenham, Altona en Cuxhaven, van waar uit de verzending naar het binnenland plaats heeft. De kustvisscherij op de Noordzee voorziet voornamelijk in de behoeften der kleinere kustplaatsen, maar levert bovendien ook

oesters en mosselen, die thans in Duitschland een zooveel grooter verbruik vinden.

De opbrengst van de visscherij der Noordzeeplaatsen, gezouten haringen en oesters niet meegerekend, bedroeg in 1913 bijna 23 millioen mark. Ondanks de grootte van dit bedrag wordt het toch overtroffen door het bedrag van den invoer van versche zeevisch in Duitschland; evenzoo is ook de invoer van vischconserven in Duitschland grooter dan de Duitsche productie zelve. Aan versche visch en vischconserven werd in 1913 ingevoerd voor meer dan 70 millioen mark, hoofdzakelijk komend uit Engeland, Noorwegen, Denemarken, Zweden en Nederland (in volgorde naar de grootte van den invoer). Voegt men bij deze 70 millioen mark de waarde van den haringinvoer (in 1913 ruim 511⁄2 millioen mark), die van de Duitsche Noordzeevischvangst in dat jaar (voor versche visch en haring resp. 23 millioen en bijna 12 millioen mark) en de ruim 10 millioen mark opbrengst der Oostzeevisscherij, dan komt men reeds tot een waarde van 1661⁄2 millioen mark voor het vischverbruik in Duitschland (de doorvoer van gezouten haring uit Danzig en Koningsbergen inbegrepen), waarbij echter oesters e. d. nog niet meegerekend zijn.

Dit groote verbruik, veel grooter dan in vroeger jaren, is vooral het gevolg van de beter en sneller transportmiddelen van de uitvoerlanden naar Duitschland en die in Duitschland zelf; bovendien van de reclame, die door de Deutsche Seefischerei-Verein in het Duitsche binnenland voor visch als voedingsmiddel gemaakt is en waarvan niet alleen de Duitsche, maar evengoed de buitenlandsche visscherij heeft geprofiteerd, te meer, daar van den invoer van versche zeevisch geen beschermende rechten worden geheven. Met den invoer van gedroogde en gezouten visch is dit wel het geval en van vischconserven worden, tot steun van de Duitsche visscherij-industrie, hooge invoerrechten geheven, zoodat deze industrie in Duitschland dan ook tot grooten bloei is gekomen.

De ontwikkeling van IJsland. Deze is, sedert het eiland in zijn eigen wetgevende volksvertegenwoordiging en de beschikking over zijn eigen financiën kreeg, in goede banen. In de eerste plaats is de bevolking, die door epidemieën en emigratie achteruitgegaan was en in het eerste deel der 19e eeuw slechts heel langzame toeneming vertoonde, sedert 1874 veel meer vooruitgegaan. Een van de eerste daden van het nieuwe Althing was de oprichting van een school voor de vorming van artsen en de verdeeling van het land in 21 geneeskundige districten. In 1912 werd de verdere invoer, in

« PrécédentContinuer »