Images de page
PDF
ePub

Robert Walpole.

(Slot.)

In 1723 reisde George I voor geruimen tijd naar Hannover en stelde daarom in Engeland een regentschap in, waarvan Walpole ook een der leden was. De koning liet zich (een ongewoon iets, ja zonder precedent) vergezellen door zijne beide Secretaries of State, want hij wilde het gezelschap van Carteret en den raad van Townshend niet missen.

Door intrigues in Frankrijk kwam evenwel spoedig daarna Carteret als minister ten val, maar werd als vergoeding door den koning tot Lord Luitenant van Ierland benoemd.

Daar in Ierland in dien tijd gebrek aan klein kopergeld was, verleende de koning aan zekeren William Wood, eigenaar van kɔpermijnen, een patent dat hij halfpence en farthings mocht aanmunten ter waarde van honderd acht duizend pond. Walpole was er niet mede ingenomen, maar verzette zich toch niet, daar hij wist dat 's konings praerogatief van zulk een patent te geven nooit betwist was. Maar de Iersche Privy Council verklaarde zich tegen den maatregel en de beide huizen van het Iersche Parlement dienden bij den koning adressen in tegen de zaak als schadelijk voor den handel. Walpole zond die adressen naar den koning, verdedigde het patent, beweerde dat Ierland geen schade zou lijden bij de invoering van die koperen munt, maar ried toch den koning een verzoenend en geruststellend antwoord op die adressen te geven, wat deze daarop deed.

Dit antwoord werd in Ierland niet bevredigend gevonden en er ontstond beroering, die zeer aangewakkerd werd door Swift's pam. phlet Drapier's Letters. Lord Carteret, die toen juist het bestuur over Ierland aanvaard had, vaardigde eene proclamatie daartegen uit, beloofde eene premie van 300 pond voor het ontdekken van den nog onbekend gebleven schrijver en liet den drukker gevangen

nemen.

Om verdere beroeringen te voorkomen werd Wood's patent ingetrokken, maar tot vergoeding van zijn verlies kreeg hij een jaargeld. TIJDSCHRIFT V. GESCH., LAND- EN VOLKENK. XXVIe Jaargang.

16

Ook in Schotland ontstonden moeilijkheden. Daar sommige leden van het Engelsche Parlement al lang hadden geklaagd dat Schotland vrij was van moutbelasting, stelde Walpole voor dat in Schotland eene belasting geheven zou worden van een sixpence op ieder vat ale. Dit verwekte hevige beroering in Schotland en de brouwers vereenigden zich tot een bond. De Secretary of State van Schotland, de hertog van Roxburgh, werkte, om zijn vriend Carteret genoegen te doen, Walpole tegen en sprak het gerucht niet tegen dat de koning over dien maatregel misnoegd zou zijn. Maar Walpole kwam achter dat verraad, klaagde Roxburgh bij den koning aan als de oorzaak der Schotsche beroeringen en wist hem ten val te brengen. Nu werd Walpole zelf Secretary of State van Schotland. Met vastberadenheid, maar op zachtzinnige wijze, trachtte hij nu de beroering te stillen. Hij overtuigde de meest voor rede vatbare brouwers dat hunne belangen door dien maatregel niet zouden worden geschaad en de bond der brouwers spatte uiteen; de rust werd hersteld.

Koning George I, die zeer ingenomen was met Walpole's bestuur, schonk hem in 1725 de Bath-orde en benoemde hem 1726 tot ridder van den Kouseband. Van nu af was hij Sir Robert Walpole.

's Konings gunstbewijzen beletten niet dat minister Walpole met heftige oppositie te kampen had. Hij kreeg nu een bekwamen en hardnekkigen tegenstander in zijn voormaligen vriend Pulteney, die zich niet als ondergeschikt dienaar wilde laten behandelen. Walpole had hem zeer teleurgesteld door hem geen belangrijke post toe te vertrouwen; maar deze vreesde hem tot ambtgenoot te krijgen, want dan zou hij niet langer voor dictator kunnen spelen. Wel bood hij aan Pulteney een Pairschap aan, maar deze sloeg dit aanbod af, want hij wilde lid van het Lagerhuis blijven en daar zijn invloed uitoefenen.

Het eerste teeken van vijandschap gaf Pulteney in 1725 toen eene motie werd ingediend om de schulden van de civiele lijst goed te keuren. Hij verlangde toen eene enquête omtrent de wijze waarop die gelden besteed waren en viel het ministerie heftig aan.

Daarna werd Pulteney de leider der oppositie in het Lagerhuis. Hij en zijne vrienden sloten zich aan bij de partij van den prins van Wales, die met zijn vader overhoop lag en diens ministers als zijne vijanden beschouwde.

In dien tijd werd Bolingbroke door den koning begenadigd en keerde naar Engeland terug. Bij eene Parlementsakte werd hij in zijne eer hersteld en werden hem zijne verbeurdverklaarde goederen teruggeschonken. Maar Walpole verhinderde, wat onedelmoedig en misschien ook onverstandig was, dat Bolingbroke zijne plaats in

het Hoogerhuis weder zou innemen. Daarop sloot Bolingbroke zich bij Pulteney aan om Walpole's gezag te ondermijnen. Deze beide richtten in 1726 een dagblad op (weldra in een weekblad veranderd) the Craftsman, een schitterend en talentvol geschreven partijblad. In proza, dicht en caricaturen werd Walpole er in voorgesteld als een verrader van zijn vaderland en een schandvlek voor het parlementaire leven. Het blad werd zeer populair en werd bij duizenden exemplaren verkocht.

In 1727 stierf koning George I. Toen Walpole die tijding vernam, haastte hij zich het bericht aan den prins van Wales te gaan mededeelen en hem als koning te begroeten. George II lag te bed en moest uit een zwaren slaap worden wakker gemaakt. Hij was boos dat men hem in zijn slaap stoorde en wilde van geen excuus voor die stoornis weten. Toen Walpole hem mededeelde dat zijn vader gestorven was, noemde hij dat een grove leugen en wilde weder gaan slapen. Maar Walpole verzekerde hem opnieuw dat hij inderdaad koning was en betuigde den nieuwen koning zijne loyale gehechtheid, wat deze koel en brommend aanhoorde. Toen vroeg Walpole wie Zijne Majesteit wenschte, dat de noodige verklaringen zou geven aan den Privy Council. Tot Walpole's teleurstelling noemde de koning niet hem maar Crompton en gaf te kennen dat de audientie uit was. Walpole vertrok, meenende dat hij een verloren man was. Dit was evenwel niet het geval, want Crompton was een onbekwaam man, die zich niet zonder Walpole's hulp van zijne opdracht wist te kwijten en deze vond een grooten steun in de koningin, Caroline van Anspach. Zij wist den hebzuchtigen koning te overtuigen, dat niemand beter dan Walpole hem altijd geld zou kunnen verschaffen. Het was ook haar eigen belang, want zij was er achter gekomen dat Walpole haar eene grootere geldelijke toelage zou toestaan dan Crompton ooit zou willen doen. Deze laatste verzocht zelf aan den koning hem van eene taak te ontslaan waartegen hij niet opgewassen was. Zoo bleef Walpole minister en werd First Lord of the Treasury en Chancelor of the Exchequer, terwijl Townshend Secretary of State bleef.

De koning, die goed Engelsch verstond en sprak, opende de zitting van het Parlement met eene troonrede. Er werden nu adressen in het Parlement opgemaakt van condoleantie wegens den dood des vorigen konings en van felicitatie wegens het optreden van den nieuwen koning. Het adres van het Lagerhuis maakte Walpole zelf op en door zijne welversneden pen en de hoffelijke wijze van uitdrukking overtrof dit het adres van het Hoogerhuis

verre. Hij noemde daarin o.a. den dood van George I een verlies voor de natie, dat Uwe Majesteit alleen kan herstellen.

Den 3den Juli 1727 werd in het Lagerhuis gesproken over eene verhooging van de civiele lijst des konings. Walpole ondersteunde de zaak; hij betoogde dat de vorige koning altijd met tekorten had te worstelen gehad en dat de nieuwe koning meer uitgaven zou hebben te doen wegens de uitgebreidheid zijner familie en de noodzakelijkheid om de huishouding zijner gemalin te regelen. Walpole's motie om den koning levenslang honderddertigduizend pond jaarlijks meer toe te staan werd, ondanks eenigen tegenstand van de zijde der Jacobieten en Tories, aangenomen. En aan de koningin werd, zoo zij haren gemaal zou overleven, een jaargeld van honderdduizend pond toegekend.

In het Parlement, dat in Januari 1728 werd geopend, was de ministerieele meerderheid nog grooter dan in het vorige. Walpole vond hierin een geduchten tegenstander in Pulteney, die grooten invloed had op het volk. Deze vormde in het Lagerhuis eene partij, die het ministerie à tort et à travers fel bestreed en zich den naam gaf van Patriotten. Hun orgaan was the Craftsman.

Hierin werd Walpole, die alles deed om den vrede te bewaren, beschuldigd alsof hij Engeland de slaaf deed zijn van vreemde mogendheden. Toen hij met den Franschen minister wilde samenwerken tot dat doel, werd hij in het blad als diens dupe bespot.

Ook tal van pamphletten, caricaturen en satires namen Walpole tot hun mikpunt. Zoo werd hij Sir Blue String genoemd, met eene flauwe toespeling op het blauwe lint van de orde van den Kouseband. Hem werd verweten dat hij de openbare corruptie bevorderde en zich vetmestte met het bloed en zweet der arme belastingbetalers. Ook zijn persoonlijk karakter en zijn huiselijk leven werden aangevallen en bespot. Zelfs schaamde Pulteney zich niet vroeger met Walpole gehouden gesprekken in een belachelijk daglicht te stellen.

De eerste ernstige aanval op het ministerie had plaats in 1729 toen Walpole vroeg eene groote som beschikbaar te stellen om 12000 Hessische soldaten in 's konings dienst te nemen. Pulteney bestreed dit als wel in het belang van Hannover maar niet van Engeland en betoogde dat Engeland zich door eigen krachten moest verdedigen, niet door vreemde huurtroepen, maar Walpole zegevierde; zijn voorstel werd met 256 tegen 91 stemmen aangenomen. Als eene soort van vergulding van de pil werd besloten dat die troepen zouden worden gekleed in uniformen van Britsch fabrikaat.

De verhouding van Engeland tot Spanje gaf aan de Patriotten nieuwe aanleiding om het ministerie te bestrijden tengevolge van

klachten van Britsche kooplieden over de wijze waarop zij in Spaansch-Amerika werden behandeld. Ook die storm dreef over. Engeland sloot met Spanje het traktaat van Sevilla, waarin ook Frankrijk werd opgenomen.

Walpole's aanzien nam zoo zeer toe, dat zijn collega Townshend jaloersch werd, tegen hem intrigeerde en 's konings gunst zocht te verwerven, maar koningin Carolina werkte hem tegen. Het kwam eindelijk tusschen de beide staatslieden in een salon, in tegenwoordigheid van verscheidene aanzienlijke personen, tot een zoo heftigen twist, dat zij van woorden tot daden kwamen en vechtende uit elkaar werden gerukt. Er was zelfs sprake van een duel, maar dat wisten wederzijdsche vrienden te voorkomen. Tot eene ware verzoening kwam het evenwel niet. Kort daarop nam Townshend zijn ontslag en trok zich uit het openbare leven terug. Hij liet evenwel Walpole verder ongemoeid en weigerde diens vijanden in hunne aanvallen behulpzaam te zijn.

Walpole trad in den nu volgenden tijd vooral op als financier. Wel wist hij dat de indirecte belastingen zooals de accijnsen niet zeer populair waren, maar zij brachten veel op en hij zag in de toeneming daarvan een middel om den plattelandsadel voor het nieuwe stamhuis te winnen, door de landerijen zooveel mogelijk van lasten te bevrijden. Als voorstander van Freetrade wilde hij de douane-rechten (Custom Duties) van invoer verminderen en die vervangen door vermeerdering der accijnsen, doch zoo dat de consument er niet te veel onder lijden zou, daar noodzakelijke levensmiddelen en ruwe grondstoffen onbelast zouden blijven.

[ocr errors]

In 1732 diende hij nu eene Bill in om de Zoutbelasting te doen herleven en verdedigde zijn voorstel aldus: Waar ieder een klein aandeel bijbrengt kan eene groote som geheven worden voor den openbaren dienst zonder dat iemand gevoelt wat hij betaalt; terwijl eene kleine som geheven van eenige weinigen zwaar drukt op ieder in het bijzonder, en wat het nog erger maakt, dat is onrechtvaardig; want waar het voordeel wederkeerig is, moet de uitgave ook gemeenschappelijk zijn. Van alle belastingen, waarover ik ooit kon denken, is er geene meer algemeen, noch wordt minder gevoeld, dan de Zoutbelasting. Ieder mensch brengt daartoe bij, overeenkomstig zijne levensvoorwaarden en zijn levens-standaard".

Maar zijn voorstel vond heftigen tegenstand bij Pulteney, die het systeem van accijnsen despotisch en inconstitutioneel noemde; bij Wyndham, die het als nadeelig voor den handel en strijdig met de vrijheden der natie bestempelde; en bij nog anderen o.a. bij lord Carteret, die uit Ierland was teruggekeerd.

« PrécédentContinuer »