Images de page
PDF
ePub

tegen 't oude systeem, krachtens 't welk de grondeigenaars rupsen ter opkweeking gaven aan hun boeren. Dit vormde een band tusschen beide, de grondeigenaar nam kennis van de levenswijze zijner boeren; de slechte woningtoestanden werden daardoor soms verbeterd. Zoo toonde Cavour zich ook hier weer de man van het practisch inzicht, nimmer de gevangene van een of ander systeem. Wij kunnen niet stilstaan bij andere geschriften van Cavour b.v. over de Iersche kwestie en over de korenwetten en den vrij-handel, maar willen nog even ingaan op een bijzonder merkwaardig geschrift over de Italiaansche spoorwegen". Daarin verdedigt hij niet alleen nogmaals zijn geliefkoosd Mont Cénis-plan, maar hij bespreekt ook de economische belangen van geheel Italië met een zaak kennis, die van langdurige en grondige studie getuigen. Hij ziet in gedachte Italie, door een net van spoorwegen doorkruist, als verbindingsschakel in het verkeer tusschen Oost en West; hij ziet ook de Eeuwige Stad, waar de paus nog steeds den aanleg van spoorwegen verzuimt, door den stoomwagen bereikt; hij toont aan, hoe het nieuwe verkeersmiddel de economische ontwikkeling zal bevorderen, maar bovenal, hoe het Italië, door de staatkunde versnipperd, één zal maken. „Zal Italië een toekomst tegemoet gaan, die gelukkiger is dan zijn verleden en zijn heden, dan moet eerst de jaloerschheid tusschen de steden en provinciën verdwijnen, die steeds zooveel kwaad deed. Daarvoor komt de spoorweg als geroepen; zij zal een onophoudelijke verplaatsing van personen in alle richtingen teweegbrengen; zij zal de bewoners der verschillende deelen in honderdvoudige aanraking brengen; zij zal de kliekgeest, het product van onwetendheid en vooroordeel doen verdwijnen, welke de bewoners van Italië steeds verhinderde één groote natie te vormen." Daarmee komt Cavour op de politieke kant der kwestie. Hij betoogt hoe het Weener Congres aan Italië een even willekeurige als ondoelmatige organisatie heeft gegeven, strijdig zooveel met het principe van legitimiteit als met den volkswil. Verandering hierin verwacht hij niet van militaire revoluties of democratische opstanden; zijn hoop heeft hij gevestigd op den vorst die den troon van Savoye bezet en die door zijn zorg voor het onderwijs, zijn belang. stelling voor de industrie, zijn aanmoediging van de kunst, toont van zijn roeping bewust te zijn, die besloten schijnt de roemrijke politiek weer op te vatten, welke in 't verleden zijn huis tot de eerste dynastie van Italië maakte en het in de toekomst tot nog hoogere bestemming zal omhoog heffen."

Zoo wendt hij zich door middel van dit artikel rechtstreeks tot Karel Albert om dezen op te voeden als 't ware voor de taak, die hij hem wil zien vervullen. Op dezen weg gaat hij in de volgende

jaren voort. Het is de tijd, waarin de verkiezing van Pius IX opeens het Italiaansche vraagstuk naar voren dringt. Op allerlei wijzen werkt Cavour nu voor zijn lievelingsdehkbeeld; vol belangstelling volgt hij de publicatie van Gioberti's Primato morale e civile degli Italiani, van Cesare Balbo's Speranzo d'Italia, van de geschriften van Massimo d'Azeglio; hij neemt deel aan de congressen van Italiaansche geleerden, die de geestelijke elite van Italië vereenigen en als 't ware een intellectueele „Vóór-parlement" vormen, welks beteekenis moeilijk kan worden overschat. Met jubel begroet hij eindelijk de hervormings-besluiten van 20 Okt. 1847, die aan Piemont uitbreiding van het recht van vereeniging, instelling van gemeentelijke en provinciale raden en gedeeltelijke vrijheid van drukpers verzekeren. Maar, en daarin verschilde hij van opinie met vele zijner tijdgenooten; hij begreep, dat deze concessies gevolgd en geconsolideerd moesten worden door een constitutie, door de invoering van een volksvertegenwoordiging.

Eigenaardig genoeg werd dit van twee zeer verschillende zijden niet gewenscht. Bij koning Karel Albert was de bevrijding van Italië het hoofddoel; daarvoor had hij soldaten, geen advocaten noodig! De koning zocht daarom aansluiting bij de radicale partij die zich voorloopig niet door wettelijke bepalingen gebonden wilde zien, de instelling eener burgerwacht en de verdrijving der Jezuiëten eischte, terwijl haar eigenlijk doel, en daarin ging zij ook met den koning mee, de verdrijving der Oostenrijkers uit Italië was. Daarbij moest alles achterstaan, ook een constitutie, die niet zonder strijd tot stand komen en daardoor vreesde men, de kracht van het land verzwakken zou.

Een dergelijke va banque-politiek", waarbij al het verkregene op losse schroeven werd gesteld, viel te minder in den smaak der gematigden, omdat de gezondheidstoestand van den koning slecht was en bij een troonswisseling 't gemis van een constitutie groot gevaar kon brengen. Men moest dus trachten de publieke opinie op deze zaak te richten, en de drukpers opende daarvoor de gelegenheid. Cavour en zijn vrienden besloten een blad te stichten, de Risorgimento (herleving), dat de denkbeelden der gematigden zou voorstaan. Al zijn organiseerend talent gaf Cavour nu aan deze zaak; nog eenmaal zou echter blijken, dat de zoon van den gewezen prefekt van politie geen persona grata was. Toen de voorbereidende vergadering werd gehouden en Cavour het woord nam, verliet de een na den ander het vertrek, zoodat de spreker zich ten slotte met zijn vriend Balbo en de advocaat Castelli alleen bevond. Toen ook de laatste opstond, ijlde Cavour hem na en riep hem toe: Hoor mij toch ten minste aan, en overtuig U, dat ik niet ben waarvoor

men mij houdt!" Van dit oogenblik af is Castelli een van de trouwste aanhangers van Cavour geworden.

Alle kracht gaf deze nu aan de Risorgimento; niet alleen de opzet en de financieele leiding, maar ook een groot deel der redactioneele werkzaamheden kwam op hem neer. In een reeks van schitterende hoofdartikelen besprak hij de groote kwesties, die moesten worden afgedaan. Voor de kennis van den lateren staatsman zijn deze artikelen, die in het werk van Walter Friedensburg uitvoerig besproken worden, van het grootste belang; de plaatsruimte ontbreekt ons, om hierop breedvoerig in te gaan. We stippen slechts aan, dat het vooral aan den invloed der Risorgimento was toe te schrijven, dat de gematigde elementen met kracht aandrongen op het tot stand komen der constitutie, welke ten slotte, nadat Napels voorgegaan was, door den koning werd toegestaan (8 Febr. 1848).

Zoo was de zaak der vrijheid in Piemont een goed eind gevorderd, toen de Februari-revolutie uitbrak, geheel Europa in vuur en vlam zette en ook het huis Savoye voor geheel andere vraagstukken stelde dan het wel of niet toestaan eener grondwet. De Italiaansche kwestie in zijn vollen omvang was nu aan de orde, het vertegenwoordigend stelsel schonk Cavour eindelijk de gelegenheid, die hij reeds zooveel jaren geleden had gezocht, om in te grijpen in het staatsleven van zijn volk. Zijn leerjaren waren voorbij; zijn praktische werkzaamheid als staatsman, waarvoor hij zich zoo lang reeds had voorbereid, ging beginnen.

M. G. DE BOER.

Vrijhandel, Protectionisme en Imperialisme

in Engeland.

"

Het jaar 1846 is het begin van een hoogst merkwaardigen tijd in Engelands economisch-politieke geschiedenis. De samenkoppeling dezer twee begrippen economie en politiek is niet onopzettelijk, want zooals in den loop dezer studie zal blijken, zijn zij even innig en onafscheidelijk aan elkaar verbonden als de twee kanten eener medalje. In bedoeld jaar toch werd Sir Robert Peels wetsontwerp aangenomen, dat een einde maakte aan de zoogenaamde „schaalrechten", die de belangen der Engelsche grondeigenaars moesten ,beschermen", maar waardoor de broodprijzen hoog bleven. Dit was een groote overwinning voor de mannen der anti-cornlawleague, Bright en Cobden. Het in practijk brengen van het vrijhandelsbeginsel was intusschen niet het resultaat van ideale overpeinzingen, het was meer een daad van politiek dan van overtuiging. Beheerscher van alle handelswegen, beschikkende over een nijverheid, die veel en goedkoop kon fabriceeren, over transportmiddelen beter dan die van alle concurrenten, verplicht om veel grondstoffen in den vreemde te koopen en zijn producten aan anderen te verkoopen, begon Engeland met een vernuftige vrijheidsproclamatie een worsteling zonder tegenstand, waarin het alle gunstige kansen aan zijn zijde had, maar die desniettemin een vraag van zijn of niet zijn voor het land was. In het buitenland, met name in Oostenrijk-Hongarije, dat aan den vooravond zijner revolutie stond, werd het beginsel met groote ingenomenheid begroet. „Ziedaar nu”, sprak men, „een middel tot volkenverbroedering, tot stichting van het rijk van den eeuwigen vrede"! Overal zal de welvaart stijgen, men koopt immers zijn goederen daar, waar ze het goedkoopst te krijgen zijn; vermeerderd verbruik, hooger loonen, meerder levensgenot, dat zouden de vruchten zijn van den vrijhandel". En het was Cobden werkelijk ernst met die ethische opvatting van zijn stelsel, waarvan hij de consequenties zonder aarzeling aanvaardde. Zoo vraagt hij vermindering der vloot in 1851, toen de Oostersche quaestie een dreigend aanzien had; protesteerde hij tegen de be

ZOO

schieting van Canton, en tegen den steun, dien Engeland in den oorlog over de afschaffing der slavernij den Zuidelijken Unie-Staten verleende. Hij was zich volkomen bewust, dat door de volledige doorvoering van zijn stelsel de Engelsche landbouw nagenoeg ten doode was opgeschreven, wat inderdaad het geval is. Immers van de 3.500000 acres (1 acre = 0,46 H.A.), voor den graanbouw geschikt, worden tegenwoordig slechts 1.700.000 gebruikt. Meer dan 78 % van het benoodigde graan moet uit het buitenland (Britsch-Indië, Canada, Australië enz. hieronder begrepen) worden aangevoerd, en wat het rijk in Europa voortbrengt, is naar een ruime berekening juist voldoende om er de bevolking gedurende acht weken mede te voeden. De overige acres gebruikt men voor hoender- en groententeelt en als weiland; op de akkers is bovendien groot gebrek aan arbeidskrachten, daar de arbeiders het leven in de fabriek aangenamer en voordeeliger vinden. Intusschen duurde het nog veertien jaar, eer het vrijhandelsstelsel zonder eenig voorbehoud in het gansche economische leven was toegepast, gedurende welken tijd met zelfvoldoening in Engeland werd waargenomen, dat „this country", zooals men er gaarne zegt, zich vormde tot de markt, waar grondstoffen tegen concurreerende prijzen aangevoerd en omgekeerd Engelsche fabrikaten met aanzienlijke winsten werden verkocht. De staatkundige gebeurtenissen in Europa namen in de eerste jaren van de tweede helft der negentiende eeuw te zeer de aandacht der overige Europeesche mogendheden in beslag, dan dat men buiten de handelswereld er voorshands over kon denken de meerderwaardigheid van vrijhandel boven protectie tot een onderwerp van debat te maken. Toch zien we, reeds spoediger dan men zou verwacht hebben, de reactie haar intree doen; Frankrijk, het land van Colbert, den aarts-protectionist uit den tijd van Lodewijk XIV, zeide het met Engeland in 1860 gesloten handelsverdrag op, gevolgd door Rusland, Oostenrijk-Hongarije, Italië, de Vereenigde Staten en Duitschland, die allen hun grenzen min of meer afsloten (Duitschland in 1879), zoodat er van een algemeenen vrijhandel geen sprake meer is. Geen wonder, dat de groote vlucht, die nijverheid en handel in Engeland in de eerste jaren hadden genomen, zich wel eenigszins matigde, nu economisch zoo krachtige staten met dit land gingen concurreeren. Duitschland, verzekerd van zijn grooten afzet op de binnenlandsche markt, 1⁄2 van zijn gewone productie, kan het overige / tegen zeer lage prijzen op de wereldmarkt brengen; it can dump", zooals men in Engeland zegt, d. w. z. de markt drukken door overvloedig aanbod. Door zijn verplicht onderwijs en daardoor hooger ontwikkelden arbeidersstand en verbeterde techniek is het een zeer te duchten concurrent van den

« PrécédentContinuer »