1574-1579 186775,5 103507,5 55 83168 45 119706 64 31127 16.5 12613 6.5 23329,5 13 81477,5 20 245036,5 59 68984,5 16 3872 1 96918,5 24 5 47073,5 15 3.5 88756,5 15.5 5❘ 70521 34.5 1562-1657 3952858 2804011 76.5 1148847 23.5 2731355 70 430830,5 10.5 | 157964 1) De opgave over 1632 en 1634 ontbreekt. 4 633708,5 15.5 1580-1589 36895 21366,5 58 1590-1599 1600-1609 1610-1619 15528,5 42 23738 64 1650-1657 52025,5 43363 83 8662,5 17 28588,5 55 7010 13 7069 13 9358 19 1562-1657 618859,5 479680 77.5 139179.5 22.5 394693 63.5 56742,5 9 55432,5 9 111991,5 18.5 1) De opgave over 1632 en 1634 ontbreekt. DE OPKOMST VAN AEMSTELREDAM, GODSDIENSTIG EN ECONOMISCH DOOR Dr. J. F. M. STERCK. Toen prof. Dr. H. Brugmans den 7en Maart 1904, bij de aanvaarding van het hoogleeraarsambt in de geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam, zijn merkwaardige rede uitsprak over ,,Het belang der Economische Geschiedenis", heeft hij voorgoed de richting vastgesteld, waarin zijn onderwijs zich zou bewegen. Vele van zijn leerlingen hebben zich, onder zijn bekwame leiding toegelegd om bovenal de handels- en de economische geschiedenis van Nederland te bestudeeren en het resultaat van hun onderzoek neer te leggen in degelijke met zorg bewerkte proefschriften. Dat hierbij in de eerste plaats de economische geschiedenis van Amsterdam aan de orde zou komen, spreekt vanzelf, zoowel om de belangrijkheid van de handelsstad, als door de groote sympathie die de hoogleeraar voor de stad, die hem het professoraat had aangeboden, gevoelde. Prof. Brugmans sloot zich hierdoor aan bij de vanouds gevolgde studierichting.,,De studie der Middeleeuwen zoo sprak hij heeft zich hier te lande van oudsher sterk in economische richting bewogen. Voor een niet gering deel moet dat worden toegeschreven aan den aard der bronnen. De oorkonden der vorsten, de landrechten der gouwen, bovenal de rekeningen van landen en steden dreven den geschiedvorscher naar den economischen kant." 1) Voor Amsterdam zijn het vooral twee proefschriften welke die van ouds beoefende economische richting hebben bevorderd, om slechts een paar te noemen, namelijk,,De opkomst van den handel van Amsterdam", door Dr. H. J. Smit (1914) en ,,Het handelsverkeer der Oosterlingen in de dertiende eeuw," door Dr. J. G. Nanninga (1921). Eigenaardig is het, dat de twee schrijvers op het gebied der opkomst van den Amsterdamschen handel tegenstrijdige meeningen verkondigen, daar de laatste het handelsverkeer van Oostland, dat zijn de landen aan de Oostzee, door het Graafschap Holland leidt, terwijl eerstgenoemde deze zeevaart juist in de eerste plaats langs de Hollandsche kust voert. Voor de opkomst des handels van Amsterdam twee vragen van veel beteekenis, waarop prof. Brugmans te kennen geeft: ,,Zoo stel ik mij den oorsprong van den Amsterdamschen handel, zonder eenig verband met den binnenvaart door Holland," en dus Dr. Smit bijvalt. 2) Het is niet mijn bedoeling te trachten een oplossing te vinden voor 1) Bl. 14. 2) H. Brugmans, De binnenvaart door Holland in de dertiende eeuw. Mededeelingen der Kon. Acad. van Wetensch. Afd. Letterk. 54, Ser. B., No. 5, 1922. |