Images de page
PDF
ePub
[graphic]

P.NOORDHOFF GRONINGEN 1926

INHOUD AFLEVERING 3.

1. Eduard Meyer over het oudste Christendom, door dr. G. A. VAN DEN BERGH VAN EYSINGA

[ocr errors]

2. Le commerce des Hollandais à Nantes pendant la minorité de Louis XIV, par HENRI SÉE .

[ocr errors]

pag.

225

246

261

285

3. Het laatste werk van Prof. Kalff, door dr. A. ZIJDERVELD . . 4. Historie en sage aangaande Angelsaksen en Noormannen, door dr. N. B. TENHAEFF

5. De bloei van Amsterdam en het heilige sacrament van mirakel, door dr. H. J. SMIT

295

299

334

336

6. Literatuur-overzicht

7. Inhoud van Tijdschriften

8. Korte mededeelingen

In het literatuur-overzicht besproken werken en artikelen:

F. MOURRET et J. CARREYRE, Précis d'histoire de l'Eglise, 299. M. W. DE VISSER, Het Buddhistische doodenfeest in China en Japan, 300. N. J. KROM, Over het Çiwaisme van Midden-Java, 301. DOM ROMBOUT VAN DOREN, Etude sur l'influence musicale de l'abbaye de Saint-Gall, 302. — J. J. BOK-VAN BORK, Bijdrage tot de psychologie van den staatsman, 303. — Jahrbuch der Gesellschaft für bildende Kunst und vaterländische Altertümer zu Einden, XXI, 303. Jaarboekje van Oud-Utrecht", 305. - J. H. HOLWERDA, Oudheidkundige kaart van Nederland, 306.-J. DENUCÉ, De loop van de Schelde van de zee tot Rupelmonde, 307.-W. OTTO, Kulturgeschichte des Altertums, 308. G. ESPINAS, La draperie dans la Flandre française au moyen-âge, 311. — C. L. KINGSFORD, Prejudice and Promise in XVth Century England, 313. F. BAETGHEN, Franciskanische Studien, 314. Guide to the Anglo-Saxon and foreign Teutonic Antiquities; Guide to the mediaeval Antiquities, 315. J. S. THEISSEN, Correspondance française de Marguerite d'Autriche avec Philippe II, 316. J. G. VAN DILLEN, Bronnen tot de geschiedenis der wisselbanken, 318. S. SEELIGMANN, Het Marranenprobleem uit oekonomisch oogpunt, 321. W. H. MORELAND and P. GEYL, Jahangir's India, 322. - J. KOSTERS, Het jus gentium van Hugo de Groot, 325. C. VAN VOLLENHOVEN, On the genesis of De jure belli ac pacis, 325.-L. BRUMMEL, Frans Hemsterhuis, 326. I. J. BRUGMANS, De arbeidende klasse in Nederland in de 19de eeuw, 328. N. JAPIKSE, Europa en Bismarck's vredespolitiek, 331. — P. GEYL and E. KRUISINGA, England in the nineteenth Century, 332.

[blocks in formation]

Het Tijdschrift voor Geschiedenis verschijnt in vier driemaandelijksche afleveringen, elk van

draagt f 12.50.

7 vel druks. De prijs van het abonnement be

Losse stempelbanden voor den completen jaargang zijn verkrijgbaar à f1.50

Artikelen voor het tijdschrift en aan te kondigen boeken in te zenden bij Dr. J. G. VAN DILLEN, Secretaris der Redactie, Ruysdaelkade 11, Amsterdam. Aangeteekende stukken bijkantoor Hobbema-straat.

Alles wat de verzending aangaat, de betaling der abonnementsgelden betreft of de opgave van nieuwe lezers, richte men tot de administratie van het tijdschrift, den uitgever P. NOORDHOFF te Groningen, bij wien tevens op aanvrage voor belangstellenden proefnummers verkrijgbaar zijn.

EDUARD MEYER OVER HET OUDSTE

CHRISTENDOM

DOOR

DR. G. A. VAN DEN BERGH VAN EYSINGA.

Tusschen de jaren 1921 en '23 verscheen van de hand van Eduard Meyer een werk in drie deelen, behelzende meer dan veertienhonderd bladzijden en gewijd aan een onderzoek naar „,Ursprung und Anfänge des Christentums". Eene verrassing voor de wetenschappelijke wereld, niet het minst voor de theologische, die altijd belangstellend en leergierig had willen luisteren, wanneer de Berlijnsche historicus de geschiedenis der Oudheid op magistrale wijze voordroeg en die niet zonder eenige verbazing over diens jongste keuze van arbeidsveld, vurig verlangde te weten, wat een niet-vakman over een onderwerp te zeggen heeft, dat duisterder schijnt dan eenig ander en juist deswege de geesten nog maar altijd niet met rust laat.

Het is een niet onbekend verschijnsel, dat geleerden van grooten naam in een bijzonder studievak op zekeren leeftijd den onbedwingbaren lust bij zich voelen opkomen om zich ook eens te begeven op een ander dan het in alle richtingen door hen verkende en bewerkte terrein. Niet altijd, gelijk de ervaring leert, met een resultaat, geëvenredigd aan hunne welverdiende en gevestigde reputatie op eigen gebied. Ik wensch allerminst te behooren tot hen, die de vrijheid van beweging voor den wetenschappelijken onderzoeker willen belemmeren en hem bannen binnen scherp getrokken grenzen. Met mijn vriend de Graaf zeg ik,,,dat er evenmin zuivere vakmenschen als zuivere leeken bestaan" en,,het onderscheid tusschen vakman en leek zeer betrekkelijk is." 1) Een man van wetenschap neemt ten slotte, als hij de grenzen van zijn vak welbewust te buiten gaat, zijne methode mede, die hem kan vrijwaren voor het gevaar van dilettantisme. Is hij geniaal, dan zal hij, dank zij zijn frisschen, onbevangen kijk op de oude problemen der vakgeleerden, die voor hem althans nog de bekoring van het

1) Dr. H. T. de Graaf, Levensrichting, Arnhem 1925, blz. 57 en 62. Tijdschrift voor Geschiedenis.

15

nieuwe hebben, weldadig licht kunnen ontsteken, dat dan slechts door eene,,officiëele" wetenschappelijkheid van de allerslechtste soort reeds van te voren voor valsch schijnsel kan worden uitgemaakt.

Nu betreedt echter niemand licht een hem geheel vreemd gebied zonder eenige voorlichting. Wie uit eigen oogen eene hem onbekende landstreek wil leeren kennen, zal beginnen met zijn voordeel te doen met mondelinge wenken of schriftelijke reisverhalen van hen, die door langdurig verblijf ter plaatse betrouwbare gidsen geacht mogen worden. Van den aard der ingewonnen voorlichting kan dan voor het vervolg soms veel afhangen; zij kan een zeker vóóroordeel vestigen, dat meer dan de reiziger zelf vermoedt, zijne reisindrukken kleuren zal. Welke de voorlichting is geweest, die Eduard Meyer heeft genoten voor hij zijn onderzoekingstocht door de Oudchristelijke letterkunde begon? Hij zelf laat ons daaromtrent niet in het onzekere. Het eerste deel van zijn werk is ,,Reinhold Seeberg gewidmet", het derde,,der theologischen Fakultät der Friedrich-Wilhelms-Universität Berlin" als dankbetuiging voor het den schrijver verleende doctoraat. Men waagt zich zeker niet aan eene al te stoute gissing, zoo men, lettende op de hulde die doorloopend in den tekst aan Adolf von Harnack's onderzoekingen wordt gebracht, vaak gepaard met afwijzing van wat Von Wilamowitz, Reitzenstein, Bousset e.a. hebben geleerd, Eduard Meyer's theologische propaedeuse in de richting Seeberg-Harnack zoekt. In zijne opdracht aan Seeberg verklaart hij, hoe dit werk ten nauwste is samengegroeid met de gesprekken, die zij beiden na hunne colleges gedurende achttien jaren, dikwijls bijna dagelijks, gevoerd hebben, waarin vrijwel alle vragen ter sprake kwamen, die het geestesleven van den mensch, cultuur, geschiedenis, wijsbegeerte en godsdienst betreffen. Het resultaat daarvan was, met de eigen woorden van den schrijver uitgedrukt:,,eine tiefgreifende Uebereinstimmung in den Grundanschauungen des geistigen und sittlichen und auch des politischen Lebens". Wie maar eenigszins vertrouwd is met de kaart van het hedendaagsche theologische Duitschland weet wat de naam Reinhold Seeberg beteekent. Hij is een der voornaamste woordvoerders van wat men de modern-positieve richting noemt in de theologie daar te lande. Wilde men ten onzent verwante geesten vinden, zoo zou men die in ethisch-orthodoxe kringen moeten zoeken. Kenmerkend voor hen is, dat zij naar buiten een modernen indruk maken door zich open te stellen voor de vragen van den nieuweren tijd, maar tegelijk onvoorwaardelijk blijven vasthouden aan wat zij de grondslagen noemen van het overgeleverde Christendom. Naar twee kanten maken zij front: naar de kerkelijke rechterzijde, met wie zij niettemin in

den titel,,positief" (bij ons,,orthodox") willen deelen, èn naar de moderne theologie, waaraan zij zelfs den naam,,modern" betwisten om dien voor zichzelven op te eischen (gelijk bij ons de ethischen aan de spits der cultuur beweren te staan). Ondanks hunne afwijzing van de ouderwetsche inspiratieleer zullen zij toch de waarde van de bijbelboeken als bronnen voor de geschiedenis en de betrouwbaarheid hunner gegevens hoog aanslaan, hetzij ten gevolge van nawerking der inspiratieleer, hetzij onder den invloed van de,,onkritische" gemeente, met wier geloof zij zich gaarne één blijven gevoelen. Bij alle verschil van opvatting heeft Harnack in den grond hetzelfde standpunt ingenomen. Sedert zijn,,Wesen des Christentums" is Harnack's opvatting in ruimeren kring bekend geworden. Zij houdt in, dat Jezus de overtuiging heeft bezeten, God te kennen als geen ander vóór hem en dat hij zich geroepen heeft gevoeld aan allen die Godskennis mede te deelen door woord en daad; als zoodanig heeft hij zich den door God gezonden Zoon, den Zoon Gods geweten, zoodat hij in de woorden ,,mijn God en mijn Vader" dan ook iets legde, dat slechts hem paste. Het woord uit het hoogepriesterlijk gebed in het vierde Evangelie: „Gij hebt mij liefgehad voordat de wereld was gegrond" is uit het hart van dien Jezus gegrepen, en alle kritiek moet hier zwijgen; want hij, die de boodschap van God den Vader verkondigd heeft, heeft nog voor niemand zijne plaats moeten ruimen en geeft nog heden aan het leven der menschen zin en doel: hij, de Zoon Gods." 1) Vijandig gezind tegenover alle pogingen om den inhoud van het Evangelie wijsgeerig te verstaan, heeft Harnack zelfs Paulus niet kunnen vergeven, dat deze de boodschap van God en de ziel, de ziel en haar God tot voorwerp van theologisch nadenken heeft gemaakt. Hoe minder de liberale. theoloog geneigd is tot wijsgeerige bezinning, des te meer gevoelt hij zich genoopt om, wil hij eenige vastigheid behouden, den historischen grondslag van het Christendom zooveel mogelijk te redden uit het vuur van de kritiek. Even weinig als de orthodoxie vermag hij zich los te maken van het feit. De orthodoxie beschouwt de vleeschwording van den Logos als een geschiedkundig gegeven, dat aan een bepaald tijdstip gebonden is; een zeker liberalisme zoekt naar Jezus' eigen woorden en naar Jezus' onloochenbare daden en wil het Christendom opsporen, gelijk het geweest is voordat het met vreemde bijmengselen verontreinigd werd. Daartoe doorvorscht het dan de Evangeliën, begeerig te kennen niet den Christus der verdichting, doch den historischen Jezus, naar wien alleen men hooren wil.

1) Harnack, Das Wesen des Christentums, S. 81.

« PrécédentContinuer »