Images de page
PDF
ePub

Sinds dien tijd worden, tot het einde der Republiek toe, weinig klachten meer over ons muntwezen vernomen. Alleen klagen de Generaalmeesters in de jaren 1783-1785 wederom over uitvoer van standpenningen, dien zij o. a. met de vele vreemde geldleeningen in verband brengen. De moeilijkheid was echter blijkbaar van voorbijgaanden aard; bijzondere maatregelen zijn dan ook niet genomen.

[ocr errors]

Dat het muntwezen der Republiek de vergelijking met dat van andere landen zoo goed kon doorstaan, was zeker niet in de laatste plaats te danken aan de adviezen en aan het toezicht van het college der Generaalmeesters van de Munt 1). Aan elke Munt was een waardijn verbonden, die evenals de meesterknecht, de ,,smitmeester", nauwkeurig boek moest houden van den aanmunt en die bovendien per bepaalde hoeveelheid een geldstuk in een verzegelde bus moest werpen. Zoowel de boeken als de inhoud van de muntbus werden door de Generaalmeesters regelmatig gecontroleerd; van het geld in de muntbus werd daarbij steeds een essaij gemaakt.

Daarnaast oefende ook nog de Amsterdamsche Wisselbank een zekere, indirecte contrôle uit. De speciehandelaren waren n.l. gewoon om de negotiepenningen, die zij hadden doen aanmunten, bij de Wisselbank te beleenen. De Bank liet steeds alle ter beleening aangeboden specie door haar essaijeur onderzoeken; voldeed deze niet aan de wettelijke voorschriften betreffende gehalte en gewicht, dan werden de geldstukken doorgesneden en aldus aan den koopman teruggegeven, die zich — zooals te begrijpen is haastte om ze aan den muntmeester terug te zenden. Dit had natuurlijk een goede, preventieve werking.

Evenwel......... het negotiegeld werd volstrekt niet altijd bij de Bank beleend. Sommige muntmeesters waren gewoon zich vooruit van de voornemens van den koopman dienaangaande te vergewissen. Met negotiegeld, dat niet beleend werd, kon dus geknoeid worden! Volstrekt niet alle muntmeesters maakten zich daaraan schuldig, doch er waren zwarte schapen onder hen. In Polen maakte men dan ook onderscheid tusschen de ducaten van de verschillende Munten der Republiek. Uit een schrijven van den resident te Danzig aan de Staten-Generaal uit 1763 blijkt, dat de Poolsche boeren toenmaals wantrouwen koesterden omtrent de ducaten, waar een haan of schuitje als bijteeken

1) Dit college is in 1798 opgeheven, doch in 1814 weer in eere hersteld. Het heeft zijn bestaan nog tot 1850 kunnen rekken. Door prof. Ackersdijck werd tevergeefs evenwel de opheffing bestreden in een brochure, waarin hij de groote verdiensten, die het college der Generaalmeesters eeuwenlang voor ons muntwezen heeft gehad, in het licht stelde.

z.g. muntmeesterteeken

op stond. De haan en het schuitje (buis) waren de teekens van twee opvolgende muntmeesters van West-Friesland. De Generaalmeesters hebben toen een onderzoek ingesteld, doch kwamen tot de conclusie, dat aan gehalte en gewicht der West-Friesche ducaten niets ontbrak. Wat hierboven is medegedeeld omtrent de vele lichte ducaten omstreeks het midden der 18de eeuw maakt echter het wantrouwen der Poolsche boeren niet geheel onbegrijpelijk.

Noch de Generaalmeesters nòch de Wisselbank hebben de fraudes der muntmeesters geheel kunnen voorkomen, maar men krijgt uit de stukken wel den indruk, dat deze dubbele contrôle van zeer veel nut is geweest.

Een andere factor, die tot de verbetering van ons muntwezen heeft bijgedragen, is de wijziging in de techniek geweest, die omstreeks 1671 is ingevoerd 1). Tot zoolang was nog steeds de oude, middeleeuwsche methode in gebruik. Hierbij werd het metaal eerst in een houtskooloven gesmolten en geallieerd. De gestolde repen werden op de vereischte dikte uitgehamerd en in stukken geknipt. Daarna werden deze stukken zoolang met de metaalschaar bewerkt, totdat zij ongeveer de gedaante van de te maken munt verkregen. Vervolgens werden de scherpe kanten door hameren afgerond. Bij den eigenlijken muntslag werden uit de hand gegraveerde stempels gebezigd. De metaalplaat, tusschen twee stempels gelegd, ontving dan, met een zwaren hamer, den muntslag.

Reeds omstreeks het midden der 16de eeuw is te Parijs een nieuwe methode gedemonstreerd, die echter door de tegenwerking van de zijde van de oude Munt voor het muntbedrijf niet is ingevoerd, doch alleen voor medailles in gebruik bleef. Een eeuw later, in 1645, werd echter in Frankrijk de oude methode van muntslaan met den hamer definitief verlaten. Voortaan werden de metaalrepen met een door paarden of waterkracht bewogen walsmachine geplet, terwijl de stempeling door een schroefpers geschiedde. In ons land is reeds in het begin der 17de eeuw de invoering van de schroefpers ter sprake gekomen. In 1620 adviseerden de Generaalmeesters echter om het gebruik van de schroefpers te verbieden, aangezien „,het loon der muntmeesters is gestelt op het slaen van geld".,,Het motief voor afwijzing" zeggen Hoitsema en Feith,,was dezelfde moeilijkheid, die zich tot voor korte jaren steeds heeft doen gevoelen, wanneer er sprake was van een wijziging in technische onderdeelen van het muntbedrijf, dat toch door zekere categoriën van personen op bepaalde voorwaarden was aangenomen".

[ocr errors]

1) Het volgende is v.n. ontleend aan: C. Hoitsema en F. Feith, De Utrechtsche Munt; uit haar verleden en heden. Utrecht, A. Oosthoek, 1912.

Bij de muntherziening van 1659 is wederom aangedrongen op de invoering van de schroefpers, doch ook nu luidde het advies der Generaalmeesters afwijzend. Het motief was ditmaal zeer eigenaardig: de Generaalmeesters waren n.l. beducht voor vervalsching, omdat de nieuwe methode zooveel minder luidruchtig was dan de hamerslag! De oude manier zal aan een valschen munter,,meerder timiditeit, omsicht en schrick toebrengen van op sijn mishandelinge verrast, betrapt ende beklaecht te connen werden, dan soo wanneer de penningen wierden geschroeft" 1).

De voordeelen van het nieuwe procédé sprongen echter zoozeer in het oog, dat de invoering op den duur toch niet was tegen te houden. De schroefpers waarborgde immers grootere snelheid en nauwkeurigheid benevens een gelijkmatiger afwerking der geldstukken. In Januari 1671 gaf Holland het voorbeeld en weldra waren op alle Munten der Republiek walsmachines en schroefpersen in gebruik.

Eén hervorming heeft de oude Republiek, als gevolg van het beginsel der provinciale souvereiniteit, nimmer tot stand kunnen brengen, n.l. de zoo noodige centralisatie van het muntwezen. Zonder revolutie ging dat niet! Toen evenwel, na de revolutie, de eenheidsstaat was gesticht, kon het Vertegenwoordigend Lichaam der Bataafsche Republiek op 8 Aug. 1799 besluiten, dat er voortaan slechts één nationale Munt zou zijn. Dit besluit is echter pas in 1806 verwezenlijkt. De bedoeling was, dat de Munt op den duur te Amsterdam zou komen; voorloopig werd zij echter te Utrecht gevestigd. Utrecht heeft evenwel tot op den huidigen dag de Rijks Munt behouden.

Zoo vertoont dus de geschiedenis van het muntwezen tijdens de Republiek een beeld van geleidelijke en voortdurende verbetering, al ging dat in den beginne zeer langzaam. Afgezien van de periode der circulatie van de lichte ducaten, was ons geldwezen in de 18de eeuw zelfs goed te noemen, vooral in vergelijking met dat van andere landen. Papieren geld heeft ons land tijdens de Republiek niet gekend, doch daardoor zijn wij dan ook gespaard gebleven voor de rampen der inflatie, die elders zooveel verwoestingen hebben aangericht.

Evenwel heeft de geldverwarring, die hier in den aanvang der 17de eeuw heerschte, aanleiding gegeven tot een vroegtijdige ontwikkeling van het giro-verkeer in ons land. Den 10en Mei 1606 deelden de Amsterdamsche Burgemeesters aan de Vroedschap mede, dat,,bij eenige van de voornaemste coopluyden alhier ter stede voor lange ende

1) Hoitsema en Feith, p. 64.

noch tegenwoirdich was versocht ende daerop geïnsisteert, dat alhier mede, gelijck tot Siviliën 1) ende Venetiën, een banck tot vorderinge van de coophandelinge ende aencleven van dien opgerecht mochte worden". Bij de stedelijke regeering bestond wel neiging om aan dit verzoek te voldoen, omdat men hoopte door oprichting eener wisselbank de wisselaars en de kassiers overbodig te kunnen maken. Men schreef immers de onophoudelijke koersstijging der goede geldstukken v.n. aan de praktijken dezer lieden toe, die gewoon waren het goede geld uit te zoeken en achter te houden. De resolutie der Vroedschap van 18 Juli 1608, waarbij in principe tot de stichting eener stedelijke wisselbank wordt besloten, noemt dan ook een tweeledig doel n.l. betere handhaving der muntplakkaten en het gerief van den handel. In Januari 1609 werd de Amsterdamsche Wisselbank opgericht.

Het doel om de ,,steygeringhe" der goede geldsoorten te weren heeft de Wisselbank natuurlijk niet kunnen bereiken. Des te beter is zij geslaagd in de taak om den handel te gerieven. Door de centralisatie van het kassiersbedrijf was zij in staat om, op het voorbeeld van oudere Italiaansche banken, o.a. die van Venetië, een systeem van betaling per giro in te voeren. Volgens de eerste ordonnantie mocht de Bank, voor haar diensten als kassier, aan de kooplieden een halve stuiver per f 100 berekenen. Toen de kooplieden hiertegen bezwaar maakten, is dit artikel echter buiten werking gesteld. Langen tijd, tot 1683 toe, is dan ook het giro-verkeer te Amsterdam geheel gratis geweest. Sinds dat jaar werd echter één stuiver per overschrijving berekend; in 1715 is dit bedrag tot twee en in 1782 tot drie stuivers verhoogd. Oorspronkelijk mocht men geen minder bedrag doen overschrijven dan ƒ 300; in 1683 werd toegestaan om ook kleinere sommen te gireeren, doch hiervoor werd niet minder dan zes stuivers per overschrijving berekend! Hieruit blijkt wel, dat het giro-verkeer in hoofdzaak voor den groothandel bestemd was. Het gireeren geschiedde door middel van een girobiljet, dat door den rekeninghouder zelf of door zijn, per algemeene procuratie daartoe gemachtigden bediende in persoon moest worden ingeleverd. Op den duur werd het gebruikelijk, dat de boekhouders regelmatig aan de rekeninghouders bericht zonden betreffende de overschrijvingen.

De slechte toestand van het courant geld heeft veroorzaakt, dat onder de Amsterdamsche kooplieden betaling per giro spoedig een algemeene gewoonte werd, waartoe trouwens ook het voorschrift, dat wissels boven f 600 steeds in banco betaald moesten worden, veel heeft

1) Sevilla.

bijgedragen. Bovendien werd ook het gemak dezer betalingswijze spoedig algemeen ingezien. Evenwel heeft dit giro-verkeer zich steeds in hoofdzaak tot den handel beperkt; zelfs tijdens den grootsten bloei van de Bank, in de eerste helft der 18de eeuw, heeft het aantal rekeninghouders niet meer dan 2500 à 2900 bedragen.

Het voorbeeld van Amsterdam werd in 1616 door Middelburg en in 1635 door Rotterdam gevolgd, terwijl gedurende enkele jaren ook te Delft een wisselbank heeft bestaan. Te Amsterdam werden de rekeningen steeds uitsluitend in zwaar of bankgeld, dat 4 à 5 % meer waard was dan courant geld, gehouden. Daarentegen werd in 1641 in Middelburg en in 1645 in Rotterdam aan de kooplieden toegestaan hun rekeningen in courant geld te houden, waarvan een druk gebruik werd gemaakt.

Welk gerief dit giro-verkeer voor den handel had, kan ik niet beter weergeven dan met de woorden van John Law, die in 1716 in zijn ,,Lettres sur les banques" schreef:,,Les Hollandais ont encore raffiné par-dessus les Anglais. Ils ne se donnent par l'incommodité de garder les billets de la banque, ni d'aller ou envoyer les uns chez les autres pour recevoir. Ils ont de petits ordres imprimés qu'ils remplissent, et par lesquels ils assignent en banque toutes les sommes qu'ils ont à payer, et reçoivent de même les payements qu'on leur doit faire, de sorte que le Hollandais dans un quart d'heure, sans parler à personne ni sortir de chez lui, fait des payements et recettes pour 4 ou 500.000 florins avec cinquante différentes personnes et sans avoir aucun embarras. C'est une des principales raisons qui font tant fleurir le commerce à Amsterdam. Le Hollandais vend à 1 ou 2 pour cent de profit, ayant à recevoir et payer en banque, qui refuserait ce profit modique et manquerait l'occasion de vendre, s'il devait avoir l'embarras de compter 50.000 ou 100.000 florins en espèces".

Zoo bestond dus in de drie grootste koopsteden der Republiek een goed ingericht giro-verkeer. Ontstaan door de geldverwarring in het begin der 17de eeuw, heeft het zich gehandhaafd ook toen het muntstelsel allengs op een betere basis werd gevestigd. Van de genoemde instellingen genoot vooral de Amsterdamsche Wisselbank over de gansche wereld een welverdiende reputatie van soliditeit. De betrouwbaarheid van het Amsterdamsche bankgeld is ongetwijfeld een der grondslagen geweest van den handelsbloei der Republiek.

« PrécédentContinuer »