Images de page
PDF
ePub

In hetzelfde jaar nog, den 9en Aug., slaagde de spion te Saint-Malo erin beslag te leggen op een aantal brieven van Berwick. Shrewsbury achtte deze buitenkans niet gering en spoorde Jurieu aan ook voor het vervolg te trachten de correspondentie van den generaal te onderscheppen, wat tot in October gelukte. Ze werd door Willem III en zijn staatssecretaris nauwkeurig nagegaan. „Si les projets du noble exilé (d.i. Berwick) furent toujours malheureux", zoo merkt hier, dunkt me, Dedieu terecht op 1),,,le petit espion de Saint-Malo, salarié par Jurieu, ne contribua-t-il pas à assurer leur échec?"

Ook kwam het voor, dat men in Engeland tot eigen schade niet voldoende op Jurieu's mededeelingen vertrouwen durfde. Zoo heeft hij reeds maanden te voren gewaarschuwd, dat de toebereidselen van Pointis te Brest geenszins tegen Engeland zelf gericht waren, maar men heeft niet geluisterd, tot men voor Carthagena op hardhandige wijze aan Jurieu's waarschuwende stem herinnerd zou worden. 2)

Tot zoover over resultaten en aard van Jurieu's inlichtingen. Wanneer men bedenkt, dat de dienst tot lang na den dood van Willem III is voortgezet, zal men begrijpen, dat deze schets niet volledig wil zijn. Wel hebben wij Jurieu in zijn grootste werkkracht gezien, want, al bleef hij tot zijn dood toe (Jan. 1713) officiëel het hoofd van den spionnage-dienst (bij Marlborough's eerste verblijf hier te lande werd Jurieu persoonlijk door hem bezocht), steeds meer werd door anderen afgedaan, in het bizonder door zijn stadgenoot Etienne Caillaud, wat onder meer samenhangt met Jurieu's slechte gezondheid.

Caillaud toonde zeker niet minder activiteit dan zijn meester, maar hij heeft niet zoozeer de kunst verstaan achter de schermen te blijven. Van hem schrijft b.v. Frantz Funck Brentano '): „Torcy prévient les plénipotentiaires français à Gertruydenberg de se tenir en garde contre un nommé Etienne Caillaud: ,,Ce particulier se mêle depuis longtemps du métier de faire passer des nouvelles de France en Hollande, et il est vraie qu'il est souvent bien averti".

Het is niet alleen de negentiende-eeuwsche geschiedschrijver, wien het werk van Caillaud is opgevallen, de brieven van Caillaud en zijn dienaren werden op hún beurt onderschept, wat mij brengt tot de

1) t. a. p., blz. 231.

2) Lavisse VIII, blz. 46: „Le 9 août [1697], Pointis revenait en France après une croisière, qui tient du roman. Il avait au mois d'avril, pris et pillé Carthagène, le principal entrepôt du commerce espagnol en Amérique. Le butin en or, argent, pierreries était „inconcevable"". Ook de Engelsche vloot werd geheel geruïneerd.

3) Figaro et ses devanciers, Paris Hachette 1909, blz. 86.

behandeling van een laatste vraag: Wat heeft Frankrijk gedaan ter bestrijding van het bureau Jurieu-Caillaud?

Natuurlijk trad men met groote gestrengheid op tegen alle handlangers in Frankrijk, wier spoor men maar ontdekken kon. Vooral Caillaud's verwanten hebben het moeten ontgelden. Zijn neef Poulion, die te Parijs onder verschillende namen leefde, werd op last van den minister van marine Pontchartrain gevangen genomen en stierf in de Bastille. Zijn zwager te La Rochelle werd eveneens in de gevangenis geworpen en nog in 1696 opgehangen. Diens dochter werd in een klooster opgeborgen en dit alles kon Caillaud, wiens goederen verbeurd verklaard waren, er niet toe brengen zijn moeilijken arbeid te staken. In tegendeel: nog in 1711 is het wederom de dienst van Jurieu-Caillaud, die pogingen tot het verwekken van een opstand in Schotland en het doen van een inval in Ierland mislukken doet. 1)

Pas veel later, in 1722, toen Caillaud zich op Franschen bodem waagde, werd hij op last van Dubois in de Bastille gezet, om echter hetzelfde jaar nog weer vrijgelaten te worden. Engeland (of dit ook de hand had in zijn vrijlating bleek mij niet) betaalde voortaan een jaargeld van 100 pond aan zijn ouden dienaar, die dan verder uit de geschiedenis verdwijnt.

Maar niet alleen Caillaud of zijn verwanten waren het, die door de vervolging der Fransche regeering getroffen werden. In het voor Jurieu zoo emotievolle jaar 1696 werden spionnen, die uit Marseille en Toulon schreven, gevangengenomen en weldra in eerstgenoemde stad terechtgesteld. En zoo zouden er meer voorbeelden te noemen zijn.

Ten slotte, nog heel andere dingen waren er, die in de latere jaren het werk van Jurieu en de zijnen moeilijker en ondankbaarder maakten. Concurreerende bureaux werden opgericht in Den Haag (Lamberty) en Brussel (Marmande). In 1702 toonde zich de Engelsche staatssecretaris Hedges ontevreden over de inlichtingen van Jurieu en achtte bovendien een en ander veel te duur betaald. En toch weten ze zich telkens weer te handhaven, en het is dan ook niet het minst de volharding van Jurieu en de zijnen, die respect afdwingt.

Ofschoon daarover wel anders denkt de Fransche abt-historicus, die spreekt van de,,histoire lamentable des Refugiés français." *)

Of de Rotterdamsche vechtlustige predikant den lezer sympathieker geworden is dan wel, of hij, met Dedieu, hem tienmaal zwarter is gaan zien dan te voren, ik weet het niet. Maar in ieder geval: aan historische belangrijkheid, mag ik mij vleien, zal hij gewonnen hebben.

1) Dedieu, blz. 240. 2) t. a. p., blz. 243.

UTRECHTSCHE RARIORA BUITEN UTRECHT

DOOR

DR. A. HULSHOF.

Voor de verbouwing der Utrechtsche Universiteitsbibliotheek, die tusschen de jaren 1905 en 1909 plaats vond, werd het publiek tot de magazijnen toegelaten, om zelf de boeken uit de kasten te nemen. Degenen van de tegenwoordige bezoekers, welke dien idealen toestand nog gekend hebben, zullen zich ongetwijfeld ook herinneren, dat zich op de gaanderij aan het einde van de zoogenaamde „,Oude Zaal" een afgesloten vertrek bevond, met een vuurroode ster op de deur, de z.g. ,,sterrekamer", waarin de Rariora der bibliotheek werden bewaard. Na de verbouwing zijn ze overgebracht naar de kamer van den bibliothecaris, waar ze in afgesloten kasten zorgvuldig zijn opgesteld, en waar ook de meest waardevolle handschriften worden bewaard. Het is geen collectie, die in het tijdperk van het ontstaan der groote particuliere verzamelingen (1750-1850) door een boekenliefhebber van heinde en ver is bijeen gebracht en naderhand aan de Universiteitsbibliotheek geschonken, want zij bestaat bijna uitsluitend uit boekwerken, die al sinds eeuwen haar eigendom zijn geweest. Een der vroegere bibliothecarissen heeft in den tijd, waarin het publiek nog vrijen toegang tot de magazijnen had, ze om hun kostbaarheid of zeldzaamheid uitgezocht en in een afgesloten vertrek geplaatst om ze tegen ontvreemding te beveiligen. Zij vormen het merkwaardigste en kostbaarste van wat de bibliotheken der Utrechtsche kerken en kloosters en de boekerijen van Van Buchell en van Van de Poll, die samen de kern der Utrechtsche Universiteitsbibliotheek uitmaken, hebben bezeten. Deze keurcollectie heeft dus in hoofdzaak een Utrechtsch karakter.

Had de Utrechtsche Universiteitsbibliotheek, zooals verschillende groote buitenlandsche bibliotheken, een ,,kring van vrienden" gehad, die haar bij belangrijke aankoopen geldelijk steunden, of, zooals de groote Amerikaansche bibliotheken een Maecenas, die nu en dan een deel van zijn rijkdom over haar uitschudde, dan had zij haar verzameling,,Rariora" in verloop van tijd ongetwijfeld aanzienlijk kunnen uitbreiden. Nu zij niet zoo gelukkig is geweest en haar

eigen middelen nauwelijks toereikend zijn om in de meest dringende behoeften van het Hooger Onderwijs te kunnen voorzien, moet de Bibliothecaris er heel dikwijls van afzien om Utrechtsche Rariora, die aan de markt komen, aan te koopen en zich er mede vergenoegen om die, welke elders in openbare bibliotheken berusten, ter plaatse in oogenschouw te gaan nemen, wanneer de gelegenheid zich daartoe voordoet.

Misschien kan het echter voor bezoekers en gebruikers der Utrechtsche Universiteitsbibliotheek van nut zijn te vernemen, welke kostbare handschriften en boekwerken, die in haar kader zouden passen, ik bij mijn lectuur en studie heb opgeteekend.

Het oudste handschrift, waarvan wij met zekerheid weten, dat het voor Utrecht bestemd is geweest, en met groote waarschijnlijkheid mogen aannemen, dat het ook te Utrecht is geschreven, is het door Moll in zijn Kerkgeschiedenis I, p. 395, noot 1 vermelde „Handschrift van den tijd van Karel den Groote, het Sacramentarium van Gregorius I bevattende, dat vroeger aan de kapittelkerk van S. Marie te Utrecht zal behoord hebben." Hij heeft het tevergeefs gezocht. Zijn vraag ,,Waar mag die Codex gebleven zijn?" liet mij niet los, totdat ik het terugvond in de Kon. Bibliotheek te Berlijn. Met behulp van een subsidie van het Oud-Studentenfonds heb ik het hs. in zijn geheel laten fotografeeren. De fotografische reproductie berust in de Utrechtsche Universiteitsbibliotheek onder Hs. 8*. E. 28. Een afbeelding van den ivoren band, waarvan het voorplat Christus, het achterplat den H. Gregorius voorstelt, is te vinden in mijn opstel over middeleeuwsche bibliotheken in Nederland, dat is opgenomen in het Overzicht van het Ned. bibliotheekwezen, hetwelk in 1914 met het oog op de Leipziger tentoonstelling is uitgegeven.

Het Sacramentarium, dat door Gregorius den Groote is samengesteld, en gewoonlijk den titel draagt: „Liber sacramentorum de circulo anni" bevat de gebeden, die onder het celebreeren van de mis door den bisschop of den priester worden opgezegd. Het werd in de 12e eeuw door het Missale verdrongen.

Het hoofdbestanddeel van het handschrift is door een en dezelfde hand geschreven, terwijl een ietwat jongere hand op ingelegde bladen stukken toegevoegd en aan den rand verschillende aanteekeningen heeft gemaakt. Zoo zijn fol. 2b in de canon van de mis achter de rij van heiligen, die eindigt met de woorden,,Cosme et Damiani et omnium sanctorum" de volgende namen bijgeschreven: sanctorumque confessorum Martini, Willibrordi, Leudgeri, Lebuini, Werenfridi, Odulfi, Radbodi, die er op wijzen, dat het handschrift te Utrecht is gebruikt.

Wij vinden echter ook midden in het handschrift op plaatsen, waar de tekst oogenschijnlijk doorloopt, inlasschingen, die er met het oog op Utrecht in zijn aangebracht. Zoo blijkt uit de woorden,,necnon et sancto Martino confessore tuo atque pontifice cum omnibus sanctis" op fol. 5b en 6a, die met de eerste hand zijn geschreven, dat het inderdaad voor Utrecht is vervaardigd. Dit is het eerst opgemerkt door pater Séjourné, die het handschrift heeft bestudeerd met het oog op zijne uitgave van den Ordinarius van den Dom en die over de hierboven aangehaalde woorden het volgende zegt: „,Mais j'ai le plaisir de vous dire qu'il a bien été rédigé pour Utrecht, plus précisement pour St. Martin, car il renferme le nom St. Martin dans l'Ordinaire de la messe (quotidienne), en première main, ce qu'on ne trouve pas à la messe Gregorienne. Mon collaborateur de Berlin ne m'avait pas signalé ce détail caractéristique ni le catalogue. De plus, je trouve deux bénédictions espiscopales de rechange pour St. Martin, intercollées dans la série carolingienne très connue d'Alcuin."

Hij stelt het hs. in het einde der 10e eeuw. Naar mijne meening wijst het schrift op het begin der volgende. Ook Rose, die het hs. in den Berlijnschen handschriftencatalogus onder N. 691 uitvoerig heeft beschreven, plaatst het in de 11e eeuw.

Uit de kapittelkerk van S. Marie bezit de Universiteitsbibliotheek 35 handschriften, bijna alle uit de 14e of 15e eeuw. Het is jammer, dat juist de twee oudste handschriften uit S. Marie elders beland zijn. Een Evangeliarium uit de 11e eeuw is thans het eigendom van het Bisschoppelijk Museum te Haarlem; beschreven door Kruitwagen in zijn Catalogus der hss. en boeken van het Bisschoppelijk Museum te Haarlem, 1913, pag. 6—8. Onder de heiligen, op wier feestdagen pericopen uit de Evangeliën werden gelezen, komen voor Florianus en Marianus, die echter in het bisdom Utrecht niet werden vereerd. Daar ook de namen Willebrordus en Bonifacius ontbreken, vermoedt Kruitwagen, dat dit Evangeliarium oorspronkelijk niet voor het bisdom bestemd is geweest, maar uit den vreemde op de een of andere wijze aan de kerk van S. Marie gekomen, waar het gebruikt is als het Evangelieboek, waarop de eeden moesten worden afgelegd. Dit blijkt uit de eedsformulieren voor de functionarissen der Mariakerk op fol. 3-21 en uit de aanteekening voorin op fol. 1: Liber Iuramentorum ecclesie beate Marie Trajectensis.

Van grooter waarde is het tweede handschrift, dat het Martyrologium van Usuardus en de Regula Canonicorum van Amalarius episcopus Metensis benevens verschillende kleine tractaten behelst. Voor de Utrechtsche geschiedenis heeft dit hs. een bijzonder belang, omdat er Tijdschrift voor Geschiedenis.

25

« PrécédentContinuer »