met name die van 1640 1), bevestigd Sept. 1656 te Elbing, later 20 Nov 1659 te Helsingör, als ook in het jaar 9 Dec 1667 een voorloopig tractaat van handel en scheepvaart 2), zoo werd echter omtrent de Consuls niets uitdrukkelijk in dezelve bepaald. Na den oorlog van 1672 toen de Zweden op aandrang van LODEWIJK XIV aan den Keurvorst van Brandenburg, Nederlands bondgenoot, den oorlog verklaard hadden, waardoor alle verdragen tusschen Nederland en Zweden, ook die van koophandel als verbroken werden beschouwd, werd karel XI weldra (26 Nov. 1675) door den Admiraal TROMP tot een nieuw verdrag genoodzaakt, bij hetwelk werd overeengekomen, dat de handel en scheepvaart op den vorigen voet in het vervolg vrij zouden blijven, niettegenstaande den krijg. Doch eerst het tractaat van 2/12 Oct. 1679 3) bevat de voor het Consulaat merkwaardige bepalingen in de volgende artikelen: Art. 7. »Deselve gunst ende faveur sullen de Nederlantsche in alles genieten als aan de beste Uytheemsche vrunden ende Natiën wert toegestaen ofte in het toeko mende soude mogen worden toegestaen. 1) DUMONT, D. VI, P. I, p. 192. Unies preuves, p. 77. 2) DUMONT, D. VII, P. I, p. 39. WICQUEFORT, Hist. des Prov. 3) Groot Plac. boek, D. III, p. 1394. Verhand. over de afschaff. van de Kaapvaart (1828), bl. 135 volgg. Art. 34. Het sal mede aan Z. Kon. Majesteit en aan de H. H. Staten-Generael vry staen tot gerief van hare onderdanen, traffiquerende in derselver respective Koninghrycken en Landen, nationale Consuls aen te stellen, dewelke, die rechten, vryheden, en immuniteiten, sullen nieten, die haar van amptswegen toekomen, sullende echter over de plaetsen, daer deselve sullen aangestelt werden, nader moeten worden gehandelt. ge In het jaar 1710 verwierf CHRISTIAAN WELSHUIZEN, als gelastigde van de Commercie naar Lijfland en Zweden vertrokken zijnde, de bekende acte ad omnes populos (7 Maart 1). Na dien tijd is het Nederlandsch Consulaat, op den algemeen gebruikelijk voet, in Zweden gevestigd gebleven, zoo als onder anderen blijkt uit de resolutiën der H. Mog. van 12 September 1754 2) en 30 Maart 1767 3). In het laatste tractaat door de Nederlandsche republiek met Zweden aangegaan (1780) en ook in de conventie van 29 Mei 1827, omtrent de uitlevering van gedeserteerde zeelieden, wordt van geene Consuls gewag gemaakt, en schijnen aldaar en in Noorwegen, sedert 1814 met Zweden onder afzonderlijk bestuur vereenigd, de vroegere bepalingen, meest 1) Zie SCHELTEMA, Rusland en Nederland, D. III, p. 246. 2) Recueil van Zeezaken, D. VII, p. 69. 3) Recueil van Zeezaken, D. X, p. 388. op gewoonte gegrond, als nog heden van toepassing te kun nen worden geacht. § 16. NEDERLANDSCH CONSULAAT IN PRUISSEN. * De handel op het tegenwoordig Koningrijk Pruissen, hoewel reeds in zeer verwijderde tijden door de Nederlanders gedreven, is zelden het onderwerp van een bepaalde overeenkomst geweest. In de tractaten, sedert 27 Julij 1645 met den Keurvorst van Brandenburg gesloten, komt daaromtrent weinig en aangaande het Consulaat niets voor. Maar in het jaar 1788 bepaalde art. 7 van het verdrag 1) (van 15 April), dat de Pruissische en Nederlandsche natiën elkander wederzijds als de meest bevoorregte zouden behandelen, in afwachting van een eigenlijk handelsverdrag. In geen der volgende overeenkomsten, ook niet in die van 3 Junij 1837, mede toepasselijk op Baden, Nassau, Hessen-Darmstadt, Beijeren, Wurtemberg en Frankfort, wordt van de vestiging van Consuls gewaagd. Doch ten opzigte der vreemde Consuls gelden in Pruissen, in 't algemeen, de volgende bepalingen. De vreemde Consuls, in zooverre hun het exequatur verleend is, hebben aanspraak, met vertrouwen op volkomene reciprociteit, op alle die voorregten, welke hun, of 1) MARTENS et DE CUSSY, T. II, p. 1. naar algemeene beginselen, of uit kracht van bijzondere overeenkomsten toekomen. De Pruissische regering, ofschoon hun de diplomatische vrijdommen ontzeggende, daar zij onvoorwaardelijk bij de waarneming hunner functiën onderworpen blijven aan de wetten van het land, waar zij resideren, kent den Consuls een gewisser öffentlicher Charakter toe. Dien ten gevolge geeft zij hun het regt de handels- en scheepvaartbelangen van hunne natiën voor te staan; in persoonlijke handelszaken van hunne landgenooten, deze met raad en daad te helpen, hunne geschillen als arbiters te beslechten en certificaten af te geven aan kooplieden en schippers. Alleen wanneer dit uitdrukkelijk bepaald is, mogen zij tegen hunnen landgenooten bij wijze van executie te werk gaan, of door de Pruissische beambten doen handelen. In het algemeen is het hun, wat de policie of regterlijke-beambten van de plaats hunner residentie aangaat, niet geoorloofd zulke verrigtingen op zich te nemen en zijn zij aan de voorschriften van het Consulair Reglement (Consular-Ordnung) voor Pruissen van 1796 1) onderworpen. Bij avary of stranding kunnen zij, alhoewel behoorlijk door de belanghebbenden gevolmagtigd, geene daden verrigten, welke bij de Pruissische wetten uitsluitend aan regterlijke collegien mogten opgedragen zijn, 1) Manuel pratique du Consulat, etc. par F. A. DE MENSCH (Leip zig 1846) p. 147. b. v. het verkoopen van het wrak op eigen gezag; het afnemen van een eed aan Pruissische onderdanen. Maar de beëediging van landgenooten voor zaken, buiten Pruissen aanhangig, is hun toegestaan, ook het opmaken van zeeprotesten, welke tegen vreemden mogten dienen; voor het Pruissische geregt en tegen Pruissische onderdanen zijn die niet geldig. De openlijke afkondigingen van vreemde Consuls zijn van de censuur niet vrijgesteld. In de toekenning van vrijdommen moet de vraag worden overwogen, of de Consul onderdaan zij van de Pruissische regering dan wel van den Vorst, die hem benoemt. Consuls, geene Pruissische onderdanen, zijn van directe en persoonlijke lasten aan den Staat en de gemeente vrijgesteld; ook van inkwartiering, voor zooverre zij geen handel drijven of onroerende goederen bezitten. Pruissische onderdanen hebben, als vreemde Consuls, alleen regt op remplacering of kunnen zich door eene geldelijke bijdrage van de krijgsdienst bevrijden en bij inkwartiering genieten zij vrijheid voor die ruimte, welke tot uitoefening van hun ambt of tot bewaring van hun archief noodig mogt zijn, overigens ondergaan hunne pligten als burgers van den Staat geene wijziging. De Consules missi hebben eenige privilegiën bij criminele regtspleging in geval van inhechtenisneming; wat hun forum betreft, is, onverminderd speciale verordenin |