dragen, dat de zeebrieven dadelijk geroijeerd, doorgesneden en hem in dien staat worden ter hand gesteld, ten einde die over te zenden aan het bestuur, dat dezelve verleend en uitgegeven heeft, alles tot dat op dit stuk eenige nadere voorziening zal gemaakt zijn 1). Aanmerkingen. De verkoop kan alleen geschieden in geval de schipper eene bijzondere volmagt of van den eigenaar of van de medereeders heeft (art. 376 Wb. v. K.), en bij wettelijk bewezen onbevaarbaarheid; elke andere verkoop is nietig en van onwaarde; daar tegen te waken behoort tot de verpligtingen van den Consul uit den aard van zijne betrekking. De onbevaarbaarheid kan geacht worden dáár te zijn, wanneer b. v. de kosten tot het vertimmeren van het schip te hoog zouden loopen; dit wordt in Frankrijk bewezen door deskundigen 2), op wier verslag de Consul al of niet de afkeuring van het schip uitspreekt. Ofschoon geene stellige voorschriften daaromtrent in onze wetgeving gevonden worden, schijnt men op grond, dat de Consul als wettelijke overheid der schippers geldt, deze of soortgelijke handelingen tot zijne bevoegdheid te kunnen 1) Art. 21 Kk. Bb. 22 Jan. 1814 en 3 April 1818. 2) Co. de Com. 414, 416. brengen, en te beweren, dat langs dien weg het in art. 376 bedoeld wettelijk bewijs der onbevaarbaarheid geleverd wordt. Wanneer een schip buiten 's lands verkocht wordt moet de zeebrief of Turksche pas door den schipper geroijeerd en doorgesneden aan den Consul tegen recepis worden overgegeven, die dat stuk aan de bevoegde autoriteit d. i. den Directeur-Generaal van in- en uitgaande regten en accijnsen opzendt; de boete bij verzuim is 5,000 gulden, waarvan bij bekeuring of ontdekking door den Consul, dezen, als voren 50/100 toegekend is bij art. 5, van het Kon. Besl. van 26 Maart 1820. § 4. HANDELINGEN VAN DEN CONSUL BIJ SCHIPBREUK EN ANDERE ZEERAMPEN. De Consul 1), in welks ressort eenig Nederlandsch vaartuig schipbreuk lijdt, moet niet verzuimen de overblijfselen van hetzelve en de goederen der lading te doen redden en in veiligheid te brengen, makende van alles behoorlijke inventarissen, die hij zal doen toekomen aan de eigenaars of cargadoors; zullende hij voor zijne moeite de gewone koopmans-commissie erlangen. Maar indien de eigenaar 2) zelf of een van zijne correspondenten en gevolmag 1) Art. 131 der aa. Kk. Bb. 2) Ampliatie van art. 14 van het Regl. 22 Jan. 1814, K. B. van 2 tigden zich in de nabijheid bevindt, die de zorg voor de verongelukte lading en schip op zich neemt, zal de Consul zich daarmede niet verder bemoeijen dan de belanghebbenden van hem verzoeken zullen; noch kan hij in dat geval op de gemelde koopmans-commissie aanspraak maken. Aanmerkingen. A. Hier behoort nu het eigenlijk zeeprotest, d. i. de verklaring voor den Consul, dat zee, wind en weer oorzaak van het ongeluk zijn, geenszins kwade trouw, schuld of nalatigheid van den schipper. Niet alleen bij schipbreuk, maar ook bij werping, schade of het binnenloopen in eene noodhaven is zulk eene verklaring noodig en moet binnen 24 uren na aankomst door den schipper met alle tegenwoordig zijnde officieren en scheepsgezellen worden afgelegd en met eede bevestigd. Een zoodanig protest dient als bewijs: 1o. ten behoeve van schipper en scheepsvolk; 2o. tusschen de reederij en de bevrachters; 3o. tusschen de geassureerden en assuradeurs; 4°. zoo het schip door onderscheide inladers bevracht is, tusschen hen onderling bij regeling der avarij. B. Wanneer een schip met avarij binnenloopt in eene Junij 1816 en art. 14 van het Regl. 3 April 1818, dat bovendien den schipper onder de personen opnoemt die door hunne zorg de bemoeijingen van den Consul uitsluiten. buitenlandsche haven moet de avarij-grosse volgens art. 724 al. 5 door de aldáár bevoegde magt worden opgemaakt. Tot deze behooren de Consuls ingevolge art. 10 van de aa. Kk. Bb.; de Consul kan hiertoe echter deskundigen benoemen en beëedigen 1). C. Bij opbrenging, aanhouding of ophouding van een schip, moet de Consul den schipper behulpzaam zijn tot de reclame van schip en lading. In geval een schip wegens onvrijheid van vlag in eene haven, waar de Consul resideert, binnenloopt, zorgt deze voor eene veilige wijze van vertrek, hetzij onder convooi of anderzins. D. Wanneer een oorlog mogt uitbarsten, moet de Consul acht geven of de Nederlandsche Staat neutraal zij of niet 2). In het eerste geval 3) moet hij de bedingen raadplegen der tractaten, tusschen de in oorlog zijnde landen en Nederland gesloten. Als heerschende beginselen komen in aanmerking: dat onzijdige schepen naar de havens der strij 1) Mr. J. C. VOORDUIN, Geschiedenis en beginselen der Nederl. Wetboeken. Wetb. van Koophandel, D. III, p. 508-513. 2) Zie HEFFTER, t. a. p. § 129, p. 217. JACOBSEN, Practisches Seerecht, T. I, p. 423. 3) Zie HEFFTER, t. a. p. dritter Abschnitt, p. 243, § 144. Die Neutralen u. ihre Rechte, § 151, Rechte der Neutralen in Ansehung des Handels. Zie ook hierover WHEATON, histoire des progrès du droit des gens. Verhandeling over het recht van Commercie enz. door Mr. A. PLOOS VAN AMSTEL J. G. (Amsteldam 1760, p. 182). BYNKERSHOEK, Quaest. Jur. Publ. Cap. IX de Statu belli inter non hostes. dende Mogendheden mogen varen, met uitzondering van de geblokkeerde, en alle koopwaren aanvoeren, behalve hetgeen onder den naam van contrebande 1) is verboden. De regel vrij schip, vrij goed 2), geldt ook dan, wanneer het geladene in een neutraal schip aan eenen onderdaan der krijgvoerenden vorsten behoort. Onzijdige vaartuigen, zoo deze mogten aangehouden zijn, behooren spoedig te worden ontslagen. Bij neming van zoodanige schepen door kapers of bij ophouding door embargo en blokkade 3), moet van die gebeurtenis terstond worden kennis gegeven aan het Ministerie van Buitenlandsche Zaken en aan den Gezant, aan wien de Consul ondergeschikt is, blijvende hij inmiddels bevoegd, zijne beste pogingen tot opheffing van het embargo aan te wenden. Dit een en ander, zooverre de Staat onzijdig blijft. Mogt daarentegen Nederland in den gevoerden krijg gewikkeld worden, zoo behoort de Consul zorg te dragen, dat niet 1) HEFFTER, t. a. p., p. 264, § 158, § 162. JACOBSEN, 1. 1. T. II, Abschn. 2, Cap. I. 2) PARDESSUS, Collect. des lois maritimes T. II, p. 273. DE GROOT, de Jure B. ac. P. III, c. 1, 5, 4, bevat een Nederlandsch gewijsde van 1438 omtrent de vrijheid van neutralen waren in vijandelijke schepen. Zie ook tractaat tusschen Engeland en de Vereenigde Nederlanden, 1 Dec. 1674, art. 8 en in dat van Noord-America en Nederland 1782, art. 12. 3) Zie JACOBSEN, Practisches Seerecht, T. I, p. 556 vgg. HEFFTER, t. a. p. § 154-158. WHEATON, Histoire des progrès etc. p. 84. Zie hierbij KARSEBOOм (Mr. F. F.), de navium detentione quae vulgo dicitur embargo 1840. |