geeven, wanneer hun het een of ander mogt voorkomen dat daartoe soude konnen dienen. Art. 2. Sy zullen aan de commercieerende ingezetenen deeser Landen alle mogelyke hulp en adsistentie verleenen, en deselve langs alle behoorlyke middelen tragten te protegeeren, alsmeede aan Directeuren van de Navigatie in de Middelandsche Zee van het arrivement en vertrek der Nationaale scheepen, kennis geeven. Art. 3. In het bysonder zullen sy alle mogelyke hulp en adsistentie bewysen aan de 's Lands scheepen, wanneer er sig op de rheede hunner Residentie mogten bevinden. Art. 4. Van alle de brieven, die sy aan H. H. Mog., aan bovengenoemde Directeuren, of in officio aan iemand anders schryven, zullen sy hebben te houden copiën in behoorlijk daartoe aangelegde registers, op poene van arbitraire correctie, in cas zulks contrarie word bevonden, Art. 5. Van alle brieven, die sy aan H. H. Mog. of aan hare Ministers van den Staat schryven, zullen sy altyd duplicaaten moeten senden. Art. 6. Item, sullen sy hebben te houden pertinente registers van alle brieven en resolutiën, welke sy, soo van H. H. Mog. en voorsz. Directeuren, als van iemand anders in officio ontfangen, op poene als voren. Art. 7. Soodra sy eenige resolutie of aanschryving van H. H. Mog. of van voornoemde Directeuren ontfangen, zullen sy de receptie daarvan ten spoedigsten accuseeren. Art. 8. Sy sullen soo veel mogelyk onderling corresponderen met elkanderen, onderling malkander informeerende van alles, dat de Commercie en Navigatie deeser Landen enigsints soude konnen interesseeren. Art. 9. Sy sullen hebben te houden praecise notitie van alle merkwaardige saaken, welke het Consulaat betreffende, ter plaatse hunner Residentie souden komen. voor te vallen. Art. 10. Alle de voorsz. registers en papieren het Consulaat betreffende, sullen by vertrek, overlyden, of andersints, moeten worden overgegeeven aan derselver suc cesseuren. Art. 11. Voorts sullen sy sig respectivelyk in allen opsigten gedraagen conform de Resolutien van H. H. Mog. van den 24 July 1658, en het Reglement voor de Consuls van de Nederlandsche Natie te Cadix, Seville, St. Lucas, St. Maria, Mallaga en verdere plaatsen in Spanje, gearresteerd 19 Aug. 1737. Art. 12. Eindelijk word in het algemeen aan de Consuls in Spagne en Vrankryk geordonneert, om, in gevalle van onlusten met deesen Staat of met eenige andere Mogentheid, daarvan ten spoedigsten per Expresse of andersints aan H. H. Mog. en ook respectivelyck aan elkanderen kennis te geven, hetzy dat die onlusten door eene Christen, of Turksche Mogentheid word aangedaan: wordende speciaal in soodanigh geval, de Consuls te Marseille en Livorno gelast, daarvan ten spoedigste, hetzy te Land of over Zee, kennis te geeven aan de Consuls van H. H. Mog. te Smirna. 1795-1813. Bij de proclamatie der Constituerende Vergadering d. d. 22 Januarij 1798, werden alle ambtenaren in de waarneming van hunne betrekkingen bevestigd, tot dat eene geregelde en met het algemeen belang overeenstemmende verandering zou zijn gemaakt. In de Acte van Staatsregeling, 23 April goedgekeurd, en 1 Mei 1798 afgekondigd, werd de benoeming en terugroeping der Consuls, mitsgaders de vaststelling der tractementen en defroyementen, aan het Uitvoerend Bewind opgedragen 1). Dezelfde bevoegdheid werd in 1801 aan het Staatsbewind, in 1805 aan den Raadpensionaris toegekend. (Constitutie 1801 Art. 35, 1805, Art. 49). Bij de aanvaarding der Hollandsche kroon, door LODEWIJK BONAPARTE, werd in het decreet van 5 Junij 1806 (artikel 2) bepaald, dat alle geconstitueerde Autoriteiten hoegenaamd, burgerlijke en Militaire, zouden voortgaan hare functiën waar te nemen, tot daarin nader of anders zoude zijn voorzien 2). Naar het beginsel, gehuldigd bij art. 8 van het tractaat, met 1) Staatsregeling van 1798, Tit. IV, § 136, medegedeeld bij M2. J. V. DE POLL, Verzameling enz. van 1798–1810. 2) Decreet van 5 Junij 1806. Ibid. p. 348. NAPOLEON den 24 Mei 1806 gesloten, omtrent de voorwaarden, waarop zijn broeder de koninklijke waardigheid zoude aanvaarden, konden geene anderen dan Nationalen, tot Consuls worden aangesteld; voor het overige zijn er destijds geene aanmerkelijke veranderingen in de inrigting van het Consulaat gebragt. Het personeel was verdeeld in Consuls-Generaal, Consuls, Vice-consuls en Commissarissen-commercieel 1). Onze onafhankelijkheid in 1810 gewelddadig opgehouden hebbende 2), werden de Ordonnantiën in Frankrijk omtrent de Consuls geldig, in de toenmalige Hollandsche Departementen toegepast, totdat na den terugkeer van het Huis van Oranje en de verheffing van den Prins tot Souverein-Vorst, nieuwe reglementen werden gearresteerd, over welke wij, als nog van kracht zijnde, in de tweede afdeeling nader zullen handelen. § 5. NEDERLANDSCH CONSULAAT IN TURKIJE. Omstreeks 1598 zijn eenige kooplieden begonnen, hunnen handel uit te breiden naar Africa, Egypte, Syrië en Griekenland, alsmede naar Constantinopel, Tripoli, Alexan 1) De monarchale Regering van het Kon. Holland enz. (Politieke Magt), Amsterdam 1808, aldaar afdeeling IX, Titel 1, rubriek: Rijks ambtenaren. Verg. hiervoren § III. 2) Bulletin des Lois, No. 299. drië, Patassa en de overige landen, onder de heerschappij van den Grooten Heer 1). Te vergeefs hadden zij getracht, zich onder de bescherming van den Engelschen Baïlo te stellen; de naijver verijdelde hunne pogingen. Niet in staat, de groote onkosten te bestrijden van het onderhoud van eenen eigen Consul, wendden zij zich tot den Koning van Frankrijk; deze willigde hun verzoek in, en verkreeg krachtens het, vroeger door Frankrijk met de Ottomannische Porte gesloten tractaat van October 1569 eenen firman, waarbij aan onze kooplieden de handel in het Turksche rijk werd toegestaan onder Fransche vlag (April 1598). Deze toestand duurde voort tot het jaar 1610 2). In Augustus ontvingen de Staten-Generaal eenen brief van JACOBUS GIJSBERTZ, waarin hij mededeelde, dat hem, te Constantinopel woonachtig, ter oore was gekomen het wegnemen van tien Nederlandsche schepen door de Turken en Mooren, en hij zich gewend had tot den Keizer door middel van diens Admiraal, hem onder het oog brengende de schandelijke onregtvaardigheid van deze handeling, terwijl de Nederlanders bij de verovering van Sluis, aan alle Muzelmannen, slaven der Spanjaarden, de vrijheid hadden teruggegeven. 1) Minder juist dus is het gevoelen van WAGENAAR, Beschrijving van Amsterdam IX, p. 416, als zouden de handelsbetrekkingen met de Turken eerst in 1616 zijn aangeknoopt. Zie KLUIT, Historia Federum, § 356. 2) Zie PESTEL, 1. 1. § 441. Resolutie van de Staten Generaal 17 Februarij 1610. |