Images de page
PDF
ePub

daarmee een schoonzoon te erlangen, die hen helpen kan in hun bedrijf. In tegenstelling met vroeger gaat het ten huwelijk vragen thans veel gemakkelijker en .... goedkooper. Bovendien trouwen de meisjes er graag, omdat zij bang zijn, anders geen man te zullen krijgen. Hoe eerder een Inlander een van zijn kinderen getrouwd ziet, hoe trotscher hij is; immers zijn kinderen, vooral dochters, heeten dan gewild te zijn. Een ander motief voor vroeg huwen is, dat men beducht is, dat het meisje door te lang wachten haar maagdelijkheid zou verliezen - hetgeen bij de heerschende losse zeden zeer gemakkelijk gaat in welk geval de aanstaande echtgenoot gerechtigd is de verloving af te breken, tot schande der nabestaanden. Vele mannen - groote jongens te schrijven, ware beter huwen vóór ze een zeker bestaan hebben. Vroeger werden de meisjes reeds uitgehuwelijkt op een leeftijd, dat zij nog niet eens den kinderschoenen ontwassen waren. Zulke huwelijken waren een bron van geldverspilling en de minder gegoede economische omstandigheden der bevolking laten ze niet meer toe. Dergelijke echtverbintenissen nemen dan ook af.

Het huwelijk met een tweede of derde vrouw moet volgens de verschillende antwoorden beschouwd worden als een uiting van zinnelijkheid of praalzucht. Merkwaardig is, dat beroepsmisdadigers meer dan één vrouw huwen, om de politie te verschalken (Res. Passoeroean). Vaak wordt een tweede vrouw genomen als de eerste kinderloos blijft of oud en leelijk wordt.

De verschillende medewerkers aan het „Rapport der commissie tot onderzoek naar de mindere welvaart der Inlandsche bevolking op Java en Madoera" schijnen met groote ingenomenheid de vragen over het huwelijk van Inlanders (vraag 36 en 37) beantwoord te hebben. We willen slechts het antwoord van den regent van Wonosobo (Semarang) overschrijven en wel om twee redenen, ten eerste als bewijs van de nauwgezetheid van vele der medewerkers aan bovengenoemd rapport, ten tweede omdat deze regent o. i. bijzonder goed met de plaatselijke toestanden op de hoogte blijkt te zijn. Alle andere antwoorden zijn hiermee vrij wel in overeenstemming. Zijn antwoord gunt ons tevens een vluchtigen blik in de familieverhoudingen.

De regent van Wonosobo vermeldt dan het volgende: „In de geheele afdeeling neemt het huwen van Inlanders op jeugdigen leeftijd, voordat zij zich een bestaan verzekerd hebben, toe. Dit moet hieraan worden toegeschreven:

1. dat de kinderen reeds vroeg hebben leeren werken en daardoor vroeg wijs zijn;

2. dat de ouders zekerheid willen hebben omtrent degenen die

(met hun kinderen) hun nalatenschap zullen ontvangen, terwijl zij zooveel mogelijk willen voorkomen, dat hun kinderen, na hun dood, onverzorgd zullen achterblijven. 3. dat de ouders gaarne in hun bedrijf geholpen worden door een schoonzoon. Het is toch gebruikelijk, dat een jongen, op 15-jarigen leeftijd getrouwd zijnde, gedurende 1 of 2 jaar bij de schoonouders komt inwonen. Daarna eerst krijgt hij een eigen huis en erf, of ook een stuk bouwgrond, om te leeren, door landbouw in 't onderhoud van hem en zijn vrouw te voorzien, zooals de godsdienst het voorschrijft. 4. dat het trouwen minder kostbaar geworden is. Vroeger werd als bruidsschat f 10 tot ƒ 20 betaald; nu hoogstens ƒ 10 en kan volstaan worden met f 5, ja zelfs f 2. Deze bedragen behoeven niet dadelijk voldaan te worden, doch kunnen in mindering betaald worden, terwijl er ook zijn, die alleen de kosten voor 't sluiten van het huwelijk f 1 tot f 2 betalen, welke kosten door den bruidegom alleen of samen met de bruid gedragen worden.

5.

[ocr errors]

dat de ouders verlangend zijn, de bedragen voor het huwelijksfeest te ontvangen ter vergoeding van hetgeen ze hebben bijgedragen voor feesten van anderen.

6. dat de ouders wenschen ontslagen te worden van de zorg voor 't levensonderhoud van hun dochters, om alleen voor de kleine kinderen te zorgen en minder uitgaven te hebben, daar 't aandeel in de gronden aanmerkelijk kleiner is geworden. Wel moeten de ouders voor hun schoonzoons zorgen, zoolang deze den kost nog niet kunnen verdienen, maar dit duurt een paar jaar, soms slechts één jaar, eigenlijk dienende om den kost te kunnen verdienen met landbouw, handel of een ander bedrijf. Deze gebruiken bestaan bij landbouwers en handelaars, in mindere mate ook bij inlandsche ambtenaren. Tegenwoordig worden de jongens gewoonlijk uitgehuwelijkt op 13-15 jarigen leeftijd. Vroeger (± 30 jaren geleden) trouwden de jongens eerst op 20-jarigen leeftijd en de meisjes, wanneer ze 15-18 jaar oud werden. Waarin nog geen verandering kwam, is, dat gegoeden hun kinderen onderling laten trouwen, dikwijls reeds op 8-jarigen leeftijd. Zij doen het, om te profiteeren van hun toestand van gegoedheid, waardoor het bv. mogelijk is, dat een zoon van een gewonen desaman trouwt met de dochter van een desahoofd en daardoor kans heeft, later desahoofd te worden.

7. dat de ouders hun kinderen willen uithuwelijken, zoolang zij de middelen daarvoor hebben, ten einde niet later, door

gebrek aan middelen, daarin verhinderd te zijn en hun kinderen verdriet aan te doen; dit zou voor de meisjes reden kunnen wezen, dat zij slecht werden."

Op 't bovenstaande wordt alleen een uitzondering gemaakt door 't district Broeno, waar de kinderhuwelijken zijn afgenomen, niet omdat in dit district de adat zich gewijzigd heeft, doch uitsluitend wegens gebrek aan middelen, om de kosten te bestrijden. Ook hier laten de gegoeden hun kinderen op jeugdigen leeftijd met elkaar trouwen, met de bedoeling, dat hun vermogen niet verloren zal gaan,

Zij, die hun kinderen op ouderen leeftijd uithuwelijken, wachten tot deze zelf neiging er toe gevoelen, uit vrees, dat anders de onkosten voor 't huwelijk weggeworpen geld zijn.

Die aldus handelen, zijn meerendeels lieden, behoorende tot den land bouwenden- of handelsstand. Inlandsche ambtenaren doen het zoo goed als niet meer, omdat zij het als een minder goede gewoonte beschouwen.

In een gezond lichaam kan alleen een gezonde geest wonen, maar waar bij den Javaan die gezonde geest vervangen is door fatalisme, aangeboren luiheid, buitengewone onderdanigheid, zou de physieke gesteldheid daar er niet meer de schuld van dragen? Voor medici is het een onomstootelijk feit, dat het ras der Inlanders achteruitgaat. Het klimaat is hiervan niet in de eerste plaats de oorzaak; een volk dat duizendtallen van jaren reeds in de tropen woont, moet naar alle verwachting zich wel aan. het klimaat aangepast hebben, al zou dit in de eerste tijdperken ten koste van de algemeene oorspronkelijke lichamelijke kracht en de vitaliteit geschied zijn.

De Javaan is lichamelijk wel niet zoo sterk als de Neger of zelfs niet als de Inlander der B. B., maar het ras behoeft daarom nog niet achteruitgegaan te zijn. Wel is het klimaat een buitengewone factor voor de maatschappelijke ontwikkeling geweest, want hiervan zijn eenerzijds woning, voedsel en kleeding van den mensch, anderzijds arbeidskracht en arbeidslust, op lichamelijk zoowel als op geestelijk gebied, afhankelijk, maar dit kan evenmin als de hoofdoorzaak der degeneratie gelden als de aanraking met de Europeanen; immers ondanks de steeds nauwere betrekkingen met de Westerlingen vermeerderen de Javanen zich nog maar voortdurend buitengewoon sterk. De negers verkeeren in dezelfde omstandigheden; doch vindt men bij hen zulke degeneraties?

De lichamelijke achteruitgang is voornamelijk het gevolg van den zedelijken achteruitgang. Een volk, zooals de Javanen, van nature buitengewoon zinnelijk, dat te veel botviert

aan zijn geslachtsdriften, gaat langzaam, maar zeker, te gronde; verkwijnt. Wil men dit voorkomen, dan dienen verkeerde ideeën over zedelijkheid plaats te maken voor goede; meerder verantwoordelijkheidsgevoel tegenover zichzelf en vooral tegenover de huisgenooten dient aangekweekt te worden; m. a. w. het gezinsleven dient door liefde veredeld te worden. Liefde voor vrouw en kinderen kent de Javaan niet: hij beschouwt de vrouw meer als een voorwerp, dat zijn lusten bevredigt; zijn kinderen als koopwaar of arbeidskrachten.

De huwelijken in Indië zijn te los, de prostitutie heeft te grooten omvang, de verkeerde zeden ten opzichte van het huwelijk zijn te talrijk, de geslachtelijke gemeenschap is te gemakkelijk, geslachtsziekten zijn haast nergens zoo algemeen! Evenzoo dient het fatalisme uitgeroeid te worden en geestkracht, energie, ondernemingsgeest en zelfvertrouwen er voor in de plaats te komen. Of dit kan? Vooralsnog is dit niet te bereiken, allerminst door verhooging van de inkomsten van den Inlander; dit is een premie op zijn meerdere verkwisting en..... vroeger afsterven.

Een ras of volk wordt maar niet zoo in eens veranderd; dit moet over vele en vele geslachten gaan. We kunnen alleen — en zijn het als koloniseerend volk verplicht met de ons ten dienste staande hulpmiddelen als o.a. zending, onderwijs, geneeskundigen dienst de grondslagen aanbrengen, waarop een hoogere cultuur gebaseerd kan worden.

AMSTERDAM.

R. E. KALTOFEN.

Historische Mededeelingen.

De Duitsche Koopman in de Nederlanden, In de bekende serie Pfingstblätter des Hansischen Geschichtsvereins", uitgave van Duncker en Humblot te Leipzig, is reeds eenigen tijd geleden een nummer verschenen dat, zooals de titel „Der deutsche Kaufmann in den Niederlanden" reeds aanduidt, ook voor ons Nederlanders van belang is. Het niet dure boekje het telt 66 pag. en kost I Mark bevat tal van belangwekkende bijzonderheden over het handeldrijven der Duitschers, eerst vooral op Brugge, later op Antwerpen en tal van Noord-Nederlandsche steden.

In een korte inleiding wijst de schrijver, Rudolf Häpke, op de tegenstelling tusschen het hedendaagsche en het vroegere Brugge. Niettegenstaande de pogingen tot het doen herleven van den handel is niet de koopman, maar de toerist, met gids en schetsboek gewapend, de typische verschijning in Brugge, vermaard als woonplaats van Jan van Eyck en Memling. En vroeger? Zooals de keizer de wereldlijke en de paus de geestelijke eenheid vormde, zoo vormde Brugge als 't ware de economische eenheid: het was de wereldmarkt als later Antwerpen en dan Amsterdam. Op deze wereldmarkt waren onder de kooplieden van allerlei nationaliteit de Duitschers de eersten onder hun gelijken. Aardig is hetgeen Häpke over deze Duitschers, door een Spaanschen schrijver zeer juist,,Zeeduitschers" genoemd, in het eerste hoofdstuk vertelt. Gewoonlijk reisden de Duitsche kooplieden over Hamburg en Bremen naar Lingen, waar de Eems overschreden werd. Van hier volgde men of den Zuidelijken weg over Deventer en Nijmegen naar Brabant of men reisde langs de Vecht naar Zwolle en van hier over de Zuiderzee naar Amsterdam om dan verder ,,binnen deur" naar de Zuidelijke Nederlanden te reizen. In Brugge aangekomen zocht de koopman eerst naar huisvesting in een der vele herbergen. De waard van zulk een herberg was echter geen tapper doch huiseigenaar en makelaar en als zoodanig een der meest gewichtige personen waarmede de Duitsche koopman te doen had, niet zoozeer als zijn hotelhouder; (de vreemdeling kreeg alleen onderdak, moest zelf voor spijs en

« PrécédentContinuer »