Images de page
PDF
ePub

standen in Beneden-Italië en op Sicilië zijn slecht; het gebied is relatief overbevolkt: waarheen gemakkelijker te emigreeren dan naar het zoo nabij gelegen en dus goedkoop te bereiken Tunis, dat bovendien dezelfde levensvoorwaarden biedt! Vóór de bezetting van Tunis door Frankrijk droomde Italië het zich als een toekomstland; het erkende dan ook pas laat het protectoraat van Frankrijk er over, en dat het in gedachten altijd aan een overzeesch Italië is blijven vasthouden, bewijst wel de pas gevoerde oorlog om Tripolis, dat als vestigingskolonie echter nooit die waarde voor Italië zal krijgen als Tunis zou hebben gehad. De Italiaansche immigratie in Tunis beperken, is voor Frankrijk moeilijk, daar men de Italianen er nog te veel noodig heeft als arbeidskrachten, vooral bij den wegenaanleg, e. d. Ook voor den wijnbouw zijn ze onontbeerlijk, zoo lang niet meer Franschen zich in de kolonie vestigen. De Italianen vormen een niet te onderschatten macht in Tunis. Indien Frankrijk niet door het bevorderen van de belangen der inlanders, waardoor een economisch krachtige inheemsche bevolking zou ontstaan, en door het bevorderen van Fransche kolonisatie een tegenwicht vormt tegen deze steeds grooter wordende Italiaansche macht, dan zou het nog de vraag kunnen zijn, of Frankrijk inderdaad alle moeite voor Tunis voor zich zelf doet, dan wel op den duur voor Italië, dat zich staatkundig al naast Frankrijk tracht te nestelen en economisch reeds zoo zeer in Tunis zelf doordringt. Wel vermindert in den laatsten tijd de Italiaansche immigratie in Tunis, ten eerste tijdelijk door den oorlog, ten tweede doordat uit Tripolis, vooral uit Fezzan en Toeat, steeds meer arbeiders als tijdelijke werkkrachten naar Tunis komen en ook de Tunesiërs zelf steeds meer met de Italiaansche werkkrachten gaan concurreeren, maar van de 130 000 Europeanen der kolonie bedraagt hun aantal toch reeds 80 000; bovendien is het aantal Maltezers, ook van Italiaanschen volksstam, er 10 000, waarnaast slechts 34 000 Franschen in het gebied wonen, die bovendien nog voor een goed deel ambtenaren zijn.

Nu is het voor Frankrijk moeilijk, veel Fransche kolonisten naar Tunis te trekken. Het bevindt zich met zijn streven naar expansie in moeilijkheid, daar dit streven niet in overeenstemming is met de geringe bevolkingstoename in Frankrijk, die deze expansie voor de bevolking niet noodzakelijk maakt; Frankrijk kan een gebied veroveren, het kan het echter niet bevolken. Fransch kapitaal is er voldoende beschikbaar gebleken voor Tunis: in dit jaar bedroeg het Fransche grondbezit er reeds meer dan 800 000 H.A. Dit is bijna alleen grootgrondbezit, behoorende vooral aan kapitalistische vereenigingen, die natuurlijk oorspronkelijk ten doel hadden, het in gedeelten te verkoopen. Daar voor het koopen van een gedeelte, toereikend TIJDSCHRIFT V. GESCH. LAND- EN VOLKENK., XXVIIe jaarg.

24

voor één familie, en het inrichten van woonhuis, schuren, enz. vrij veel geld noodig is en Fransche boeren, die zooveel bezitten, hun land meestal niet verlaten, zouden voorschotten moeten worden gegeven; de vereenigingen verpachten dan vaak liever haar land op dezelfde wijze als de Arabische grootgrondbezitters. En wanneer al aan Europeesche kolonisten verpacht of verkocht kan worden, dan is dat het meest aan Italianen, daartoe in staat gesteld door hulp van financieele vereenigingen in Italië. Een Fransche koloniale bevolking zal niet gemakkelijk in Tunis te krijgen zijn; zooveel te meer is het de taak der regeering, de inlandsche bevolking krachtig en welvarend en Franschgezind te maken, om daardoor niet alleen de kolonie bloeiender te maken, maar tevens in de toekomst een kracht te kunnen stellen tegenover den Italiaanschen invloed.

Spoorwegaanleg in Klein-Azië. In Juni van dit jaar heeft een Fransch consortium van de Turksche regeering de concessie tot den aanleg van enkele spoorwegen in Oost-Anatolië verkregen en wel van 3 lijnen:

a. een ongeveer 400 K.M. lang traject van Samsoen naar Siwas met een zijlijn naar Tokat;

b. een ruim 500 K.M. lang gedeelte van Siwas naar Erzindian (Erzingian) met een zijlijn naar Kharpoet;

C. een ruim 200 K.M. lange lijn van Erzindian naar Erzeroem. In de Fransche concessie-aanvrage was ook opgenomen een lijn van Trapezunt naar Erzeroem, die echter niet is toegestaan. Officieel wordt als reden opgegeven de moeilijkheid van het terrein, die tot een mislukking van den aanleg of van de exploitatie zou kunnen voeren ; deze lijn zou voor den Turkschen staat te veel risico opleveren, daar deze voor het grootste deel der ontworpen lijnen een kilometergarantie geeft. Inderdaad zijn in de streek tusschen Trapezunt en Erzeroem groote hoogten te overwinnen, die verscheiden vrij lange tunnels noodig zouden maken, doch elders zijn veel grooter moeilijkheden bij den spoorwegaanleg glansrijk overwonnen en het traject Siwas-Erzeroem schijnt niet minder moeilijk te zijn. Waarschijnlijk is dit niet-toestaan van de lijn Trapezunt Erzeroem een concessie aan Rusland, dat van den bouw dezer lijn een zeer groot nadeel voor zijn Perzischen handel zou ondervinden, zoolang niet het traject Tebris-Dzjoelfa is aangelegd, en ook dan nog evengoed, zoolang de toestanden op de Russische spoorwegen niet belangrijk verbeteren (Januari-afl, van dit tijdschr. 1911).

Daar de geconcessioneerde spoorlijnen door streken zullen loopen, die tot de vruchtbaarste van Klein-Azië hooren, maar nog geen voldoende afvoerwegen voor haar producten hebben, opent de aanleg dier lijnen voor die gebieden goede vooruitzichten.

M. E. A. RAADERSMA.

De groote steden van de Vereenigde-Staten. — Volgens de telling
van 1910 hebben de steden boven 100.000 inwoners het volgende
zielental (er achter is gevoegd de telling van 1910):

[blocks in formation]

2) Birmingham ligt aan het zuidwestelijk uiteinde der Alleghanies, in den
staat Alabama, aan den voet van den Red Mountain, het rijkste ijzererts-
gebied in dien staat; in 1871 gesticht, is het nu de staal- en ijzerstad in het
zuiden der Vereenigde Staten.

[blocks in formation]

Uitputting der guanolagen in Peroe. Deze is gebleken door
de onderzoekingen van E. Coker, die op last der Peroeaansche regee-
ring den toestand onderzocht. De oude guano, op de eilandjes voor
de kust, is bijna verdwenen. Maar de guanovogels (de kormoran,
de pelikaan, enz.) vormen jaarlijks 20 à 30 duizend ton nieuwe,
en nu is het zaak voor Peroe, de broedplaatsen dier vogels te be-
schermen en de eilanden bij beurten te exploiteeren. Hiervoor worden
dan ook maatregelen genomen.

Palmyra Amerikaansch. — De jacht der Vereenigde-Staten naar
koloniën, vooral in den Grooten Oceaan, duurt voort; hier staat ze
reeds lang in verband met de opening van het Panama kanaal, die
zeer waarschijnlijk al in 1913 zal plaats vinden. Reeds in 1897
verwierven ze de Hawaii eilanden, en stuitten er zoo den wassenden
immigrantenstroom der Japanneezen. De oorlog met Spanje (1898)
bracht de Philippijnen en Goeam (Marianen eil.) aan Amerika; de
oorlog in Zuid-Afrika deed een deel der Samoa eilanden, met de uit-
stekende haven Pagopago 1), aan de Vereenigde-Staten als hun deel
toekomen; in 1911 hadden ze zich bijna de Galapagos eilanden van
Ecuador verworven (een revolutie verhinderde de bekrachtiging van
het gesloten verdrag); in 't begin van 1912 legden ze beslag op het
eilandje Palmyra, een atol als Johnston en Wake, ten zuidwesten

1) Industriestad in het westen van Ohio.

2) Voorstad van Boston (westzijde), met de Harvard Universiteit, de eerste en
oudste des lands.

3) Aan den gelijknamigen linkerbijstroom der Columbia, in den staat Washing-
ton; in 1872 als stad van zaagmolens begonnen, is ze, na uitputting der wouden,
een knooppunt van 7 spoorlijnen geworden en daardoor handelsstad in koren,
vee, wol en ertsen.

4) Zie Beekman Schuiling, 5de druk, blad 51.

en westen der Hawaii eilanden 1), die al vroeger door de VereenigdeStaten werden geannexeerd.

Palmyra ligt op de breedte van Paramaribo en 160° W.L.; de atol bevat drie in oost-westelijke richting gelegen lagunen (zie het kaartje in Pet. Mitt., Aug. 1912, en het artikel van Wichmann), die echter alle voor haven ongeschikt zijn; de beste ankerplaats is aan de westkust; als bijna alle atollen is Palmyra met kokospalmen en kreupelhout bedekt; zoet water is er bijna niet. Het eiland werd in 1802 door het Amerikaansche schip „Palmyra" (kap. Sawle) ontdekt, maar niet bezet. In 1862 heeft echter kap. Zenas Bent er de vlag van Hawaii geplant, maar van bezetting werd afgezien. Een Engelsch oorlogsschip legde er echter in 1889 beslag op, evenals op de naburige atollen Fanning, Christmas en Washington (tusschen de twee vorige gelegen); Fanning werd gekozen als aanhechtingspunt voor den Engelschen kabel van 1902. Engeland heeft Palmyra toen niet bezet; tegen de inbezitneming door Amerika heeft het tot dusver ook geen protest aangeteekend.

De militaire waarde van het eiland is, ook door den grooten afstand van Panama, zeker zeer gering; toch kan het dienen als steunpunt (kolenstation) tusschen Amerika en Azie. Ook als station voor een kabel tusschen Hawaii en Samoa.

Antarctische walvischvangst. Deze is, sedert de Zweedsche Zuidpoolexpeditie (1901/03), sterk toegenomen. Alleen de Noorsche visschers, die vooral bij Zuid-Georgië en bij de Zuid-Shetlands eil. de vangst uitoefenen, becijferen de waarde der in het afgeloopen seizoen buit gemaakte producten op ruim f 10 millioen. Ook bij Zuid-Afrika is de vangst druk, doordat de traanprijzen, in verband met de drukke jute-industrie, hoog zijn; ze wordt daar vooral door Duitschers uitgeoefend.

Over de gansche aarde zijn thans ±200 stoombooten voor de vangst, 50 drijvende traankokerijen en 36 transportschepen in de vaart. Dundee is en blijft de hoofdmarkt voor de traanindustrie. Kolenontginning op Spitsbergen. Deze worden gewonnen door de Amerikaansche Arctic Company. In den vorigen winter wonnen 100 arbeiders 25 000 ton uitstekende kolen, die in 't noorden van Noorwegen gretig aftrek vonden. De maatschappij heeft er voor dezen winter 100 man bijgevoegd, om de ontginning uit te breiden. Den verloopen zomer heeft ze nieuwe woningen laten bouwen.

1) Zie Beekman-Schuiling, 5de druk, blad 51.

« PrécédentContinuer »