Images de page
PDF
ePub

springend paard hadden zij in 't verschiet den leeuw van Zeeland doen oprijzen, en daarbij het randschrift geplaatst: Quo saltas insequar (Waar gij ook henen springt, zal ik u volgen.)

Er sprak een profetische geest uit die reeders-spotternij, want nog menige spaansche kraak en menige spaansche kolonie zou sedert door hollandsche zeevaarders op den erfvijand worden veroverd. De leeuw bleef het paard dicht op de hielen.

Andere penningen maakten den kooplust van de Schoemakers en consorten gaande, doordien de daarop afgebeelde attributen tot dispuut en meeningsverschil aanleiding hadden gegeven. Zoo was op de oude guldens en drieguldens eene Pallas-figuur voorgesteld, waarover eene resolutie van de Staten van Holland van het jaar 1680 bepaalde: „dat de Pallas zal blijven voeren de speer met den vrijheidshoed daarboven op en het inschrift: hanc tuemur - deze (de vrijheid) beschermen wij; en dat aan de andere zijde zal staan een kolom, waarboven een boek, en dat Pallas zal worden gefigureerd de hand houdende of steunende op voorschreven boek, met de inscriptie: hac nitimur op deze (de godsdienst) steunen wij.

Nu was er een nieuwsgierig mensch dien het prikkelde te weten welk boek Heeren Staten aan de strijdbare godin eigenlijk tot attribuut hadden gegeven. Een boek zonder opschrift! derhalve stond het wijde veld der hypothese hier open.

[ocr errors]

In een vers van negen coupletten gaf hij aan zijn twijfel lucht. Wilde men het zeggen der godgeleerden over dat gesloten boek gelooven, dan was 't buiten kijf de bijbel der Dordtsche Synode. Maar de rechtsgeleerden zouden met evenveel stelligheid verklaren, dat hier een compendium van 's Lands wetten bedoeld was. Was het niet zoo vast gesloten, ze hadden beiden wel gelijk", bracht de dichter in het midden. Doch of het de Bijbel dan wel de Wet was, in een vrij land als Holland ware dat boek gewis opengelaten, zoo het de bedoeling ware geweest om het kenbaar te maken. Een ieder had er dan inzage van kunnen nemen.

"

Maar indien men iets moet sluiten,

't Zijn „Besluiten van den Staat",
Wier geheim, staat dat naar buiten,
Zelden heil baart; meestal kwaad.
Daarom schijnt hij best te raden,
Die om deze reeden raadt,

Dat in deez' gesloten bladen

Het geheim staat van den Staat.

Evenwel, nog eene andere oplossing lag voor de hand. Niet op den bijbel, en niet op 's Lands wetboek liet de wijze Minerva de

hand rusten, maar zoo geloofde een derde

op een belastingkohier. Immers, geld is de zenuw van alle menschelijke zaken, geld is de zuil waarop de Staat rust. Kon men dat boek eens openslaan, geen bladzijde zou men vinden die niet het geld betrof. Zonder dien nervus rerum zou 's lands vrijheid te loor en de Staat bankroet gaan; de beschreven vaderen en de godin Pallas wisten het ook wel.

Daarom mag men zonder vreezen
Nu wel vast staan op dit punt,
Dat het moet een Geld-Boek wezen,
Want het is op 't geld gemunt.

Ook de penningen en munten, welke op de koloniën betrekking hadden, waren in de Nederlandsche kabinetten ruim vertegenwoordigd. De handelsvoorspoed der Oostindische Compagnie en de gepatenteerde zeerooverij der Westindische, hadden schatten in het land gebracht, en tal van buitenlandsche, voornamelijk Aziatische betaalmiddelen. Het Land", schreef van Loon, „door deze vreemde en vergehaalde koopmanschappen opgevuld, was als de winkel van gansch Europa, werwaars alle gelden door 't inkoopen deezer goederen toevloeiden. Dus bloeide de Staat ten tyde des Bestands, en genoot de vruchten als van eene gevestigde Vreede". Het ontbrak ook niet aan gedenkpenningen, welke de heugenis aan eenig belangrijk feit moesten bewaren. Toen b.v. de Oostindische Compagnie in het jaar 1702 honderd jaren had bestaan, oordeelden heeren bewindhebbers op het Oostindische Huis te Amsterdam deze gebeurtenis belangrijk genoeg om daarop een gedenkpenning te laten slaan. Aanstonds lieten zij gouden en zilveren medailles vervaardigen, waarop de Edele Maatschappij werd voorgesteld als een vrouw zittende op een voetstal" waarop het romeinsche cijfer C (de verloopende eeuw beteekenende) den voet rustende op een schildpad als zinnebeeld van een lang leven, in de eene hand het verlengde octrooi houdende, in de andere het zwaard met den lauwerkrans (uit het wapen van Batavia.) In altera secula pergo: „Ik streef naar andere eeuwen" stond op de eene zijde. Op de andere een zeilend schip, het koggeschip der Comp., behangen met de wapenschilden der bijzondere Kamers en stevenend voorbij de Zuilen van Herkules, terwijl het randschrift luidde: Invia nulla via, favente Deo: „Onder Gods hulp is er geen weg ongebaand".

[ocr errors]

Het blijkt niet of ook te Batavia dit eeuwfeest herdacht werd hetzij door een gedenkpenning, hetzij door officeel vreugdebetoon, gelijk dat b.v. op den gedenkdag der stichting van Batavia gebruikelijk was. De Compagnie zou haar tweede eeuwfeest niet beleven; ten jare 1802 was zij reeds ontbonden. Doch hoewel die eeuw

penning (tijdens het bestuur van den gouverneur generaal v. Outhoorn) de eenige zou blijven, de geschiedenis van Indië bleef nauw verknocht aan al die medailles en gedenkpenningen, waarvan eene chronologische lijst voorkomt in het 14de deel van het Tijdschrift voor Ind. Taal-, Land- en Volkenkunde. Terwijl sedert in het Tijdschrift voor Ned. Indië die lijst nog is aangevuld.

Voor de kennis van het oude Indië ware het intusschen een niet gering gewin geweest indien de lijst tevens tot eene beschrijvende ware geworden, en bij de nomenclatuur ook de afbeelding en de geschiedenis gevoegd. Indien er in Indië een navolger van mr. Gerard van Loon ware opgestaan, die met gelijke nauwkeurigheid den nazaat onderricht had omtrent de levensbijzonderheden dier mannen, welke hunne gouden ketens en medailles, hunne gegraveerde schalen en drinkkoppen, hunne zilveren tafelserviezen, ook wel hunne gouden dukaten uit handen der Edel Achtbaren ontvingen; omtrent de wapenfeiten mede, waarvoor die „vereeringhen" de belooningen waren en de herinneringen welke er zich aan vastknoopten.

Moge in de naaste toekomst de navorscher op het gebied der koloniale numismatiek de Indische wetenschap vermeerderen met eene studie op dat nog schaars ontgonnen veld van onderzoek, ons rondleiden in de heerlijke galderije der vervlogen eeuwen, en de uitspraak bevestigen van den Franschen geleerde" que la numismatique est un des flambeaux de l'histoire".

[ocr errors]

Goethe en Napoleon.

Onder bovenstaanden titel beschrijft Prof. Dr. Chr. Waas in Westermanns Monatshefte van November 1911 de bekende ontmoeting van den Duitschen dichtervorst en den Franschen Caesar. Voor degenen, die bedoeld tijdschrift niet geregeld lezen, is het wellicht aangenaam, met dit artikel (in verkorte bewerking) kennis te maken. L. J. DE W.

Op het eind van 1808 was de Fransche keizer te Erfurt verschenen. Hij wilde vóór zijn vertrek naar Spanje beraadslagen met keizer Alexander, zijn verheven bondgenoot" sinds Tilsit. Een nieuw verdrag van alliantie moest hem gedurende den Spaanschen krijg den rug dekken tegen het zich tot nieuwen strijd wapenende Oostenrijk en het vertrapte Pruisen, voor het geval dit zich weder mocht willen oprichten. Als getuigen bij deze schitterende dagen of beter gezegd als stoffeering en om Alexander te overbluffen, had Napoleon zijn vazallen opgeroepen. Er verschenen vier koningen (die van Saksen, Westfalen, Wurtemberg en Beieren), vier en dertig andere regeerende vorsten en prinsen, waaronder ook Karel Augustus van Weimar, en Dalberg, vorst-primaat van het Rijnverbond en heer van Frankfort. Voorts een zwerm van ministers, maarschalken, generaals en hovelingen. Van 27 September tot 14 October duurde dit Erfurtsche vorstencongres. Het eene feest volgde op het andere. De groote Talma was met het gezelschap van het Théâtre français uit Parijs ontboden om tragedies uit de Grieksche en Romeinsche geschiedenis op te voeren. Hij speelde voor een parterre van koningen".

De Weimarsche geheimraad Goethe was aanvankelijk niet van plan op het congres te verschijnen; den 13 den September was zijn moeder overleden, en nu wilde hij in het stille Weimar blijven. Op uitdrukkelijk verzoek van zijn vorst en vriend Karel Augustus gaf hij echter dit voornemen op en begaf zich naar Erfurt. Hij kwam er den 29sten des avonds aan en kreeg een geriefelijke woning in de nabijheid van den hertog. Voor de voorstelling van Racines Andromaque op dien avond kwam hij niet meer op tijd, maar hij

zag den volgenden dag Britannicus. Later was hij op de thee bij mevrouw Präsidentin von der Recke, waar hij kennis maakte met minister Maret, den lateren hertog van Bassano, die als chef van het keizerlijk kabinet een invloedrijke positie bekleedde. De persoonlijkheid van Goethe maakte een buitengewonen indruk op den Franschen diplomaat.

[ocr errors]

In de lijst der pas aangekomenen, die den keizer elken ochtend moest worden voorgelegd, las Napoleon den 1 sten October den naam van Goethe. Hij wilde den schrijver van Werther" - iets anders beteekende de Duitsche dichter voorshands niet voor hem leeren kennen. Maret roemde zijn geest; ook maarschalk Lannes, hertog van Montebello, die in 1806 bij Goethe ingekwartierd was geweest, stemde met die lofspraak in. Maret kreeg nu bevel, den dichter tegen den volgenden ochtend op het uur van het dejeuner bij den keizer te noodigen.

Goethe kwam reeds naar Erfurt als bewonderaar van den grooten Corsicaan. De hoofdoorzaak dezer vereering voor Napoleon was Goethes opvatting aangaande de Fransche revolutie. Daarin heeft hij nooit iets anders gezien dan een aaneenschakeling van gewelddadigheden, partijtwisten en bloedige gruwelen, gepleegd door eerzuchtige phrasenhelden en woest gepeupel. Bonaparte was voor hem niet de zoon en erfgenaam dier revolutie, maar de man, die een eind maakte aan de schriktooneelen, de hersteller van orde en veiligheid. De ideale regeeringsvorm is voor Goethe altijd geweest het verlichte despotisme. In zijn jeugd was hij „fritzisch” gezind, thans was Napoleon Bonaparte, de gekroonde plebejer, zijn man. De dejeuners des keizers waren eigenaardig; de genoodigden mochten toekijken. De keizer zat aan zijn ontbijttafel te eten en sprak daar tusschen door met zijn maarschalken en diplomaten. Uit de antichambres liet hij dezen of genen van hen, die daar voor het lever verschenen waren, ontbieden, onderhield zich met hen, at na eenigen tijd weer iets, en zoo maar door. Op die wijze kon zulk een keizerlijk dejeuner wel een paar uren in beslag nemen.

Den 2den October wachtte Goethe met zijn vriend, kanselier von Müller, in de voorzaal. Daar werd hij voorgesteld aan Savary, hertog van Rovigo en gezant te Petersburg, en aan Talleyrand, prins van Benevento. Tegen elf uur werd hij door den dienstdoenden kamerheer, een dikken Pool, in het kabinet des keizers geroepen. Tegelijkertijd meldde zich daar ook Daru aan, Napoleons intendant-generaal te Berlijn. Toen Goethe aarzelde naar binnen te gaan, liet Napoleon hem andermaal uitnoodigen.

Hij trad binnen. Napoleon zat bij zijn ontbijt aan een groote ronde tafel. Rechts van hem stond, op eenigen afstand, Talleyrand;

« PrécédentContinuer »