Images de page
PDF
ePub

tijden. In dien tijd ontstond ook de formeele filosofie der geschiedenis, doordat de geschiedvorsching naar een plaats voor haar wetenschap in het systeem der wijsbegeerte zocht.

De formeele logica der geschiedenis dient men, volgens Troeltsch, te scheiden van wat men in de wandeling onder formeele logica verstaat. Er is niet één formeele logica voor alle wetenschappen. De logica der,,Realwissenschaften" (dat zijn àlle wetenschappen buiten de formeele logica en de theoretische wiskunde) groeit instinctief uit het verkeer met het object. Natuurlijk, dat met den aard van het object ook die der logica verandert. De regels der formeele logica, zooals men die in de leerboeken van die wetenschap vindt, zijn slechts voorloopige veronderstellingen, die, op grond van de resultaten der Realwissenschaften, moeten onderworpen worden aan een nieuwe logische en metaphysische bewerking. Het is de Metalogica, die de moeilijke problemen van de verhouding der logica tot de verschillende wetenschappen moet bepalen. Troeltsch erkent daartoe zelf niet in staat te zijn (blz. 28, noot). Maar hij geeft enkele aanwijzingen, die ik hier kort resumeer.

De natuurwetenschappen abstraheeren op een andere wijze dan de wetenschappen, die zich met het menschelijk-historische bezig houden. Er zijn zekere logische veronderstellingen, keuze-, vormings- en verbindingsprincipia, die speciaal den historicus onbewust leiden in zijn werkzaamheid. Zijn object is het individueele, dat hij concreet, aanschouwelijk, wil voorstellen. Maar juist die pogingen om het individueele te betrappen, zijn de pogingen van iemand, die met een zekeren geestelijken aanleg toegerust zijn onderwerp nadert. Die geestelijke aanleg leidt het onderzoek. Men leert dien kennen uit een logische analyse van het geschiedverhaal, waarin de onderzoeker zijn resultaten neerlegt, en uit de wijze van onderzoek, die hem tot die resultaten geleid heeft. Dan geeft Troeltsch een uiteenzetting van de formeele logica der geschiedenis, die vooral berust op de studiën van Georg Simmel, met wien Troeltsch overigens meerdere punten van aanraking heeft. Hij bespreekt het individueele karakter van de historische feiten; hun „Einmaligkeit"; de keuze, die de geschiedschrijver uit de feiten moet doen; eindelijk het wezenlijke en representatieve, dat hij zoekt.

Dat wezenlijke nu, dat vertegenwoordigende, dat symboliseerende is de,,Wert- oder Sinneinheit" van een historische individualiteit (persoon of periode). De ,,zin" of waarde van een persoon of een tijdvak is natuurlijk een min of meer subjectief begrip. Iemands levensbeschouwing bepaalt de waarde van een historisch geheel, of eigenlijk

(Troeltsch is hier zéér vaag): de historische gebeurtenissen hebben een innerlijke waarde, maar elk mensch voelt die waarde weer eenigszins anders 1). Maar het historische feit blijft, wat het is, hoe we 't ook beoordeelen. En het is het werk van de pur sang geschiedschrijvers om te waken voor de objectiviteit van het geschiedverhaal.

In de individueele totaliteiten of kollektiviteiten ligt een spanning tusschen het algemeene en het bizondere, maatschappij en persoonlijkheid, objectieven en subjectieven geest. De psychologie en de sociologie kunnen belangrijke diensten bewijzen bij de studie van de verhouding dier twee machten, maar zij kunnen de geschiedenis niet overbodig maken. Dat het begrip gemeenschappelijke geest, volksgeest, slechts mogelijk is, wanneer men als ondergrond het onbewuste aanneemt, is duidelijk. Aan latere geslachten kan, wat onbewust leefde in vroegere geslachten, bewust worden; draagwijdte en beteekenis, kracht en duur van ons streven is ons nog niet bewust: vandaar dat geen contemporaine geschiedschrijving mogelijk is.

Tot zoover kan ik in het algemeen wel met Troeltsch meegaan, maar dan moet ik opkomen tegen een inconsequentie, die hij begaat, wanneer hij later zegt (blz. 71): „Wenn Völker, Staaten, Kulturkreise hauptsächlich sich als solche Totalitäten darstellen, so liegt die Einheit in dem relativ einheitlichen Sinn oder Wert, den sie für ihr eigenes Bewusstsein von sich selber haben und den sie in immer neuen Anläufen und Zusammenhängen instinktiv oder bewusst darzustellen streben". Maar tot die inconsequentie moest Troeltsch wel komen door zijn leer van de immanente waarde der historische verschijnselen. Zijn die waarden dus niet door ons ingelegd of opgelegd, maar zijn ze aan de historische verschijnselen zelf eigen, dan komt men licht tot de opvatting, dat de phaenomena zich er eenigermate van bewust zijn de dragers te zijn van een zekere waarde.

Eigenlijk is hier alles erg vaag en verward. Men kan immers moeilijk zeggen, dat een historische periode, nemen we de Renaissance, zich min of meer bewust was van haar intrinsieke waarde, van haar zin, van haar tendentie? Er kunnen eenige verlichte geesten zijn geweest, als Lorenzo Valla en Vasari, die zich bewust waren van de beteekenis van het tijdvak, waarin zij leefden, maar velen waren het er niet. En dan: men begrijpt de beteekenis, den zin van een tijdvak eerst, wanneer men het vergelijkt met de vorige periode en vooral

1) Troeltsch staat hier dus tegenover Neo-Kantianen als Rickert en Weber, die waarde en historisch feit streng gescheiden houden.

met de volgende. Den zin van een tijdvak begrijpen is: inzien wat er van geworden is, waartoe het geleid heeft. Daarom dan ook kan iemand zich nooit bewust zijn van de beteekenis der periode, waarin hij leeft.

Wij doen dus goed aan de beteekenis van het onbewuste vast te houden en Troeltsch' inconsequenties in dezen van de hand te wijzen. Troeltsch wijst er op, dat het onbewuste niet is het bewustelooze; men versta er onder, dat al ons denken en doen in diepten wortelt, die het licht onzer bewustheid niet bestraalt. Daarmee hangt samen, dat wat wij doen en denken in een samenhang gedacht en gedaan wordt, dien wij niet kunnen overzien. Wij scheppen iets nieuws zonder het goed te weten; de genieën hebben de grootste scheppende kracht. Alle geschiedkundige studie schenkt ons de overtuiging, dat de geschiedenis een doorloopende schepping is, d.w.z. dat wij onmogelijk, door samentelling van het voorgaande, het volgende kunnen berekenen. In de Wiskunde is a+b=a+b; in de geschiedenis is a+b=a+b+x; x is het onberekenbare,,,geschapen" element. Wil de gewone logica daar niet aan, dan deugt ze niet. Troeltsch komt daar nog al eens op terug en verwijst dan naar Bergson's Evolution créatrice. (Bergson wordt uitvoerig besproken op de blz. 632 vlg. van het boek).

In dat begrip van het productieve, scheppende element liggen besloten de begrippen der vrijheid en van het toeval.

Zooveel over de vaststelling van het historisch object.

Dat object is niet in rustenden toestand, maar ontwikkelt zich. Die ontwikkeling is niet zuiver causaal, neen, de causaliteitsreeksen worden,,durchwaltet und bestimmt" door zekere tendenties of,,Sinneinheiten", zooals Christendom, Renaissance, Kapitalisme, Feodalisme enz. Ook die tendenties staan met elkaar in samenhang en vormen tezamen een,,Werde-Einheit". Die tendenties en die ,,Werde-Einheiten" te zien behoort tot de historische begaafdheid. Natuurlijk, dat zulk een ontwikkeling van „,Sinn-Einheiten" niet in den chronologischen tijd verloopt, maar in den historischen. De chronologische tijd is aan ruimte en causaliteit gebonden, de historische,,bedeutet einen Fluss, an dem nichts abgegrenzt und vereinzelt ist, sondern alles ineinander übergeht, Vergangenes und Zukünftiges gleichzeitig ineinander steckt, jede Gegenwart zugleich Vergangenheit und Zukunft in produktiver Weise in sich trägt und eine Messung überhaupt nicht möglich ist, sondern nur Zäsuren, die mehr oder minder willkürlich nach Sinnzusammenhängen und grossen Sinnwandlungen eingelegt werden (blz. 56-57)". Dit zijn weer ideeën van Bergson. TIJDSCHRIFT Voor Geschiedenis.

6

Die ontwikkeling is geen vooruitgang, maar eenvoudig de historische bewegelijkheid zelf.

De materieele logica der geschiedenis wil (in tegenstelling met de formeele, die we tot nog toe besproken hebben) de hoofdmomenten dier beweging, dier historische ontwikkeling, in verband brengen met onzen tijd, waaraan richting moet worden gegeven door oordeelkundig profijt trekken van de schatten, die de eeuwenoude historische beweging ons gebracht heeft. Ik meen Troeltsch' duistere zinnen zoo te kunnen samenvatten.

Troeltsch gelooft niet, dat die historische beweging ons naar een steeds meer volmaakte toekomst brengt. Hij denkt alleen aan zijn eigen tijd en, met verwijzing naar een uitspraak van Hegel, wil hij niet iets beters dan de tijd, maar het beste ervan, dus het bestbereikbare voor zijn tijd. Door dit standpunt in te nemen kan hij onverschillig blijven voor de vooruitgangsgedachte, die den mensch zich ziet ontwikkelen b.v. uit den grotbewoner tot den vrijen burger in een vrijen staat. Ook een mogelijke achteruitgang of ondergang der kultuur laat hem, op het ingenomen standpunt, koud.

Afgezien van de vraag, hoe men de ontwikkeling moet beschouwen, kan men niet buiten een constructie van de geschiedenis in verband met onzen tijd. Troeltsch legt er den nadruk op, dat wij niet zuiver contemplatief kunnen blijven, dat wij de waarde van het historisch verleden afmeten naar de waarde van onzen tijd en omgekeerd. Aan het verschijnsel van die waardebepaling is het tweede hoofdstuk gewijd:,,Ueber Massstäbe zur Beurteilung historischer Dinge" (blz. 111-220).

Dat bepalen van waarden is een zeer moeilijk ding. Want, zegt Troeltsch, gaan wij van ideeën en maatstaven uit, dan geraken wij in een rationalisme, dat geen verband houdt met de empirische geschiedenis. Gaat men van de gegeven geschiedenis uit, dan dreigen grenzeloos relativisme en scepticisme. Construeert men kunstige ontwikkelingsreeksen, waarin men aan idee en historische werkelijkheid tegelijk recht tracht te doen wedervaren, dan komt men toch tot de ervaring, dat òf de idee niet op de werkelijkheid toepasselijk is, of de werkelijkheid niet aan de idee beantwoordt. Gaat men resoluut van het heden uit en construeert men de heele geschiedenis naar zich toe, dan loopt men kans de objectieve geschiedenis en de idee geheel uit het oog te verliezen. Voelt men het probleem in zijn volle zwaarte zonder het op te kunnen lossen, dan is men licht geneigd zich aan het gezag en de openbaringen der kerken te onderwerpen, of men

wendt zich geheel van het historische Westen af en naar het geschiedenislooze Oosten toe, met zijn mystiek en Nirwâna.

Troeltsch gaat - om aan die moeilijkheden te ontkomen

van

een scheppenden, levenden, goddelijken wil uit, waarin de menschelijke geest wortelt. Die bewegelijkheid, dat veranderlijke van den goddelijken wil maakt dus begrijpelijk: een veranderlijkheid en bewegelijkheid van de waarheid en het ideaal. Daar zal, achter die veranderlijke waarheid wel één laatste waarheid zijn, maar die is alleen aan God bekend.

Wij moeten nu in onzen tijd het moment der bewegelijkheid van de waarheid zien te vatten, die de waarheid is van en voor onzen tijd. Hebben we goed gevat, dan zal onze gedachte vruchtbaar zijn, anders niet. Troeltsch zegt daarvan (blz. 185):,,Wer falsch gegriffen hat, hat sich damit aus dem göttlichen Lebensprozess herausgestellt, und wer ein richtiges Ergreifen gegen die Masse nicht durchsetzen kann, is der Märtyrer der Idee. Ohne Wagnis, ohne Fehlgriff, ohne Martyrium gibt es kein Ergreifen von Wahrheiten und Werten."

Omdat nu alle menschen wortelen in het goddelijk bewustzijn en in den goddelijken wil, kunnen wij, menschen van dezen tijd, de menschen van anderen tijd min of meer begrijpen. Wij kunnen weten of voelen, wat zij wilden en waarin zij te kort schoten; en dat stelt ons in staat immanente kritiek te oefenen. Maar die zelfde omstandigheid maakt het ons mogelijk den maatstaf voor onzen tijd te vinden en die in verband te brengen met de maatstaven, die wij andere tijden aanleggen 1).

Troeltsch is hier wel zeer mystiek, maar de grootschheid van zijn conceptie kan niet ontkend worden. Alleen, op één punt schiet hij deerlijk te kort. Als wij in onzen tijd een gedachte gegrepen hebben, die wij vertrouwen de gedachte van en voor onzen tijd te zijn, waartoe behoeven we dan nog onzen geest te belasten met geschiedkundige feiten en beoordeelingen? Maatstaven van den eersten en den tweeden graad, wat heeft men er aan, als men nu eenmaal Gods wil gegrepen heeft? Troeltsch maakt het nergens duidelijk en daarmee. valt eigenlijk de strekking van zijn boek.

Maar er is meer! Ik meen te moeten aannemen, dat Troeltsch zelf niet veel waarde hechtte aan zijn mystieke concepties. Op blz. 198 laat hij zich ontvallen, dat, van God uit gezien,,,wohl auch Zweck

1) Een maatstaf, waarmee wij immanente kritiek oefenen, noemt Troeltsch een maatstaf van den eersten graad; een zoodanige, waarmee wij het verleden naar het heden beoordeelen, en omgekeerd, een maatstaf van den tweeden graad.

« PrécédentContinuer »