Images de page
PDF
ePub

tweebond uit zouden kunnen voortkomen. Nu, formeel sluiten de beide casus foederis elkaar uit; toch heeft ook Bismarck wel begrepen dat er moeilijkheden zouden kunnen ontstaan; deze schrokken hem echter niet af. Zijn diadochen daarentegen gevoelden, dat zij niet de hoedanigheden bezaten om het door den reus ingerichte verdragenstelsel te manipuleeren en dat zij nooit de hiertoe noodige hegemonische positie zouden veroveren. Maar was het dan geen duivelskunstenarij dat hij dit verdrag met Rusland sloot en tegelijkertijd het tegen Rusland gerichte Orientverbond hielp tot stand brengen? Ook niet. Bismarck toch achtte de Balkanbegeerten der verschillende landen niet onvereenigbaar en kwam daarvoor steeds op zijn demarcatieplan terug. Ieder kreeg in het hem toegedachte deel van Turkije Bismarcks hulp. Dit was zijn leidende gedachte. Dat niet ieder er steeds mee tevreden was en meer wilde of den ander het dien toegewezene niet gunde, was niet aan Bismarck te wijten: deze kon dan niet anders doen dan waarschuwen: zoo hield hij Oostenrijk met klem voor, dat het op zijn hulp niet kon rekenen, wanneer het over Bulgarije met Rusland in oorlog kwam.

Men zal echter vragen: Maar waarvoor dienen toch al die verdragen. En waarom waarom moet alles zoo bijster ingewikkeld gemaakt worden? Op beide vragen geeft Bismarcks bovenaangehaalde uitlating een antwoord: verdragen zijn de legaliseering van bestaande verhoudingen. Legaliseering. Deze heeft steeds zijn nut, ook al ontbreekt, zooals in de statensamenleving, de hoogere sanctionneerende autoriteit; zij is het middel om te ordenen, om bepaalde begeerenswaardige dingen voor te bereiden. Bestaande verhoudingen. Immers de verdragen zijn niets ingewikkelder dan de verhoudingen en zijn als het ware mèt deze gegeven. Men vrage zich slechts af, hoe de bestaande verhoudingen anders gelegaliseerd hadden kunnen worden: Duitschland kon den ondergang van Oostenrijk niet dulden: dus de tweebond. Het moest echter goede vrienden met Rusland blijven, om een samengaan van dat land met Frankrijk, dat slechts op deze wijze gevaarlijk kon worden, te beletten. Er moest dus bij het in bescherming nemen van Oostenrijk eene uitzondering worden gemaakt voor die Oostenrijksche belangen, die in strijd waren met Russische, hetgeen door middel van een demarcatie der invloedssferen mogelijk was. Zoo ontstond het rugdekkingsverdrag, dat aan Rusland zijn invloedssfeer aanwees. Mocht Rusland méér willen, dan was het niet Duitschlands taak dit tegen te gaan, maar van Engeland, Oostenrijk en Italië, die er belang bij hadden: de Balkanentente.

Eèn element in de,,bestaande verhoudingen" is er nog dat niet

gelegaliseerd is: de wederzijdsche dienst die Duitschland en Engeland elkaar bewezen als tegenwicht tegen Frankrijk. Ook hier heeft Bismarck willen legaliseeren, toen hij ook na de crisis van 1887 reden meende te hebben om Frankrijk te wantrouwen. Hij ging er vanuit, dat om parlementaire redenen in Engeland een geheim verdrag niet mogelijk was en tevens dat, zoo een geheim verdrag al een goeden uitslag van een oorlog waarborgt, een openbaar verdrag een oorlog kan verhinderen. Hij stelde dus voor een tegen Frankrijk gericht defensief verdrag, dat met een ,,open en mannelijken stap" aan het parlement zou moeten worden voorgelegd. Een zoodanig verdrag was niet in strijd met de overige verdragen, het vulde ze slechts aan; door de enge omgrenzing van den casus foederis hield het geen partijkiezen tegen Rusland in. Toch is het mogelijk dat de kanselier, vooruitziend het oorlogsgevaar, dat de toen reeds zich afteekende en door geen rugdekkingsverdrag meer tegen te houden toenadering tusschen Frankrijk en Rusland bracht, door dit voorstel den weg heeft willen banen voor een definitieve, minder beperkte aansluiting aan Engeland in verdere toekomst. Salisbury ging op de aanbieding niet in, maar behield zich voor er later op terug te komen.

Ieder begrijpt de kapitale beteekenis, die in Bismarcks verdragensysteem het rugdekkingsverdrag met Rusland had: door in Balkanbotsingen Duitschland aan de zijde van Rusland te plaatsen, voorkwam het de na de sluiting van den driebond voor de hand liggende verdeeling van Europa in twee groepen: centralen met Engeland tegenover Rusland en Frankrijk. Door de niet-vernieuwing en door de plotselinge toenadering tot Engeland verontrustte de ,,nieuwe koers" Rusland zeer en verhaastte zoo de aansluiting van dit land aan Frankrijk. Al ontbrak voorloopig de wil tot oorlog, de groepeering

was er.

Het verdragensysteem viel echter geheel ineen toen men den hoeksteen ging wegnemen: Duitschlands belangeloosheid op den Balkan. Door zijn Anatolische concessies werd Duitschland partij in Turksche gedingen en plaatste het zich, in tegenstelling tot wat Bismarck deed, tégen Rusland, waarbij het, uitsluitend aangewezen op Oostenrijk, door dit land steeds verder gedrongen werd. De noodzaak tot verzet tegen Russische plannen werd aldus Engeland voor een goed deel uit handen genomen. Dit land voelde zich zelfs evenzeer bedreigd.

De in het Europeesche statensysteem werkende krachten konden nu niet meer langs Duitschland heen geleid worden: hun resultante richtte zich tegen dit land.

EEN BRONNENPUBLICATIE VOOR DE GESCHIEDENIS DER JODEN IN NEDERLAND

DOOR

JAC. ZWARTS.

Inleiding.

De noodzakelijkheid van een bronnenpublicatie voor de Geschiedenis der Joden in Nederland, die de leemten in deze geschiedenis zal moeten aanvullen, wordt meer en meer ingezien. Het hierbij gepubliceerde schema wil dit doel langs den meest eenvoudigen, praktischen en mogelijken weg trachten te bereiken. Ik stel mij het werk derhalve anders voor dan de heer S. Seeligmann, die in 1911 een soortgelijk schema ontwierp 1). Volgens dit plan zou een reeks medewerkers al het reeds gepubliceerde materiaal moeten doorzien en bewerken, als tijdschriftenseries, Joodsche weekbladen, jaarboeken en dergelijke, alsmede die Hebraica en Judaica, waarvan men vermoeden kan, dat òf in het werk zelf òf in de voorrede, òf in de approbatie geschiedkundige stof verborgen ligt. Evenzoo zouden de bronnen en oorspronkelijke bewerkingen der algemeene Nederlandsche geschiedenis moeten nagegaan en bewerkt worden en ten slotte ook platen en historiepenningen, op de Joden in Nederland betrekking hebbende. Het verkregen materiaal zou dan volgens drie uitgangspunten in kaartsysteem moeten worden gebracht, naar den naam van den schrijver of bewerker, vervolgens op een karakteriseerend woord en ten slotte als chronologisch register. Dan moeten de bewerkers deze briefjes bewerken tot een volledige bibliographie, repertorium en chronologische index van het toegankelijke materiaal. Dan het archiefonderzoek in alle Nederlandsche archieven! De belangrijke stukken zouden in extenso, de minder belangrijke in regest worden medegedeeld. Vervolgens moeten de medewerkers door naam- en jaartallenbriefjes deze materie voor hun kaartsysteem bewerken en ten slotte kijkt men naar de menschen uit, begaafd met kritischen takt en historischen zin, om het eigenlijke werk uit te voeren.

1) In het vroeger bestaan hebbende Joodsche tijdschrift „Kadimah" Delft 1911 No. 11.

Een breed opgezet plan, dat bij verwezenlijking door bekwame krachten zeker tot een hoogst verdienstelijke geschiedenis der Nederlandsche Joden zou voeren. De onmogelijkheid der praktische uitvoering zag de heer Seeligmann ondertusschen in 1911 zelf reeds in 1). Op de door het Genootschap voor de Joodsche Wetenschap in Nederland uitgeschreven prijsvraag betreffende een bibliographie voor zulk een Neerlandia Judaica is dan ook geen antwoord ingekomen. Het komt mij voor dat alleen op een wijze, als bij het volgende schema wordt aangewezen, het doel binnen afzienbaren tijd bereikt kan worden. Het is m. i. niet noodig alles wat in rechtstreeksch of zijdelings verband geschreven of gedrukt is, te bewerken, om de evolutie in de geschiedenis eener gemeenschap te onderkennen. Veeleer zoeke men de beste en meest authentieke bronnen van het tijdvak op, schifte er de stukken uit, van belang, om tot het beoogde doel te geraken. In een inleiding zette men een overzicht van het verband der stukken in hun onderlinge samenhang en in verband met de geschiedenis der periode uiteen. Dáár is ook de plaats, om naar de voornaamste literatuur over het desbetreffende onderwerp te verwijzen; aangezien de waardevolle artikelen uit oude Joodsche couranten en tijdschriften in de Amsterdamsche Joodsche bibliotheken te vinden zijn, zal dit voor het doel voldoende zijn.

Rekening houdend met den huidigen stand der historische wetenschap heb ik getracht de bestaande leemten in de geschiedenis der Joden in Nederland aan te wijzen. Uit de inleidingen dier bronnenpublicatiën kunnen de lijnen dezer historie gezien, haar evolutie geleerd worden.

Reeds Mr. H. van Wijn, die in het begin der vorige eeuw voor 't eerst de geschiedenis der Joden in Nederland tijdens de middeleeuwen onderzocht, kwam tot de stelling,,onder die punten, welke in onze Landshistorie niet behandeld en ongetwijfeld zeer duister, maar juist daarom te meerder onderzoek waardig zijn behoort een Geschiedenis der Joden." ") Hoewel eerst in 1843 aan zijn wensch tegemoet werd gekomen door Koenen's uitstekende,,Geschiedenis der Joden in Nederland" (het eerste werk dat dit onderwerp afzonderlijk behandelt), toch was reeds verscheidene eeuwen de aandacht op dit onderwerp gevestigd.

Rabbie Jacob Levie, in de Joodsche literatuur kortweg Maharil genoemd (Rabbijn van Mainz 1390-1427) behandelde onder zijn voorlezingen over de synagogale en huiselijke gebruiken der Joden van

1) In het vroeger bestaan hebbende Joodsche tijdschrift „Kadimah” Delft 1911 No. 11.

2),,Huiszittend Leeven" Amsterdam 1801–7 dl. I p. 79.

zijn tijd, ook die van deze gewesten, n.l. die van Vlaanderen; de 16de eeuwsche Joodsche geschiedschrijvers Joseph Hahohen in zijn „Emek Habacha" (Het Tranendal) en Don Samuel Usque in zijn,,Consolação as tribuloçoens de Israël" (Troost voor Israëls verdrukkingen), 1) verhalen van het lijden der Joden in Vlaanderen tijdens de 16de eeuw. Over de middeleeuwsche Jodenvestigingen in ons land hebben de Duitsche,,Memorbücher" door hun herdenking der vervolgingen, ons ingelicht 2). Een bewerking van de geschiedenis der Joden in Nederland, als onderdeel eener algemeene Joodsche geschiedenis, kan eerst met de 17de eeuw aanvangen. De vestiging der Spaansche en Portugeesche Joden, die als Marranos of schijn-christenen van hooge beschaving ons land binnenkwamen, deed aldra te Amsterdam een centrum hunner Spaansch-Portugeesch-Joodsche cultuur ontstaan. Immanuel Aboab schreef aanstonds een geschiedenis der Joden tot op zijn tijd, in 1629 onder den titel,,Nomologia o Discursas Legales" te Amsterdam uitgegeven ). Volgens Basnage had niemand minder dan Menasséh ben Israël, de vermaarde Amsterdamsche opperrabbijn, wiens geschriften over de toelating der Joden in Engeland van een vrij groote kennis der na-bijbelsche Joodsche geschiedenis getuigen, het plan ontworpen een vervolg op Flavius Josephus tot op zijn tijd te bewerken, waarin dus ook het Nederlandsche gedeelte der 17de eeuw bewerkt zou zijn; hem was het echter niet gegeven zijn voornemen uit te voeren. De Spaansche dichterkapitein Don Miquel alias Daniel Levy de Barrios echter heeft als tijdgenoot de Portugeesch-Joodsche gemeente van Amsterdam in verschillende geschriften beschreven, waarin veel waardevol materiaal is verzameld, dat nog lang niet genoeg is benut. Van biographisch belang is zijn,,Historia universal Judayca" ), van letterkundige waarde zijn,,Relacion de los Poetas y Escritores de la Nation Judayca Amstelodama", terwijl zijn „Opuscula" ") een veertigtal stuk

1) Maharil Hilchoth Simchoth Hoofdstuk 4 van zijn „Minhagiem”; Hahohen p. 55 der bekende uitgave en Usque p. 15 van de uitgave Ferrara 1553. Prof. Mendes dos Remedios bezorgde hiervan onlangs een herdruk in de uitgaven van ,,Do estudo da historia de Literatura Portuguesa". 2) Prof. S. Salfeld „Das Martyrologium des Nürnberger Memorbuches", Berlijn 1898 (index plaatsnamen).

3) De inhoud van dit werk „,estampados à costa, y despera de sus herederos" bepaalt zich hoofdzakelijk tot een geschiedenis, doch vooral ook een apologie des Jodendoms.

*) Amsterdam 1683; in hetzelfde jaar verschenen de „Relacion".

5) Amsterdam 1683, 2 deelen. Zie hierover Roest in De Navorscher, nieuwe reeks I, p. 301. Zijn „Coro de las Musas" (Brussel, 1672) werpt veel licht op de Marranenkolonie in de Zuidelijke Nederlanden, waaruit verschillende der Hollandsche geslachten afkomstig zijn.

« PrécédentContinuer »