Images de page
PDF
ePub

voor de hand, dat het totemisme een kracht is in het leven der primitieven van belangrijke sociale beteekenis, die orde en regel stelt. Immers de toorn van den clangod treft de gansche gemeenschap en in catastrophen, ziekte en ongeval wordt zijn wraakoefening gezien over den schuldige. 1) De clan is een religieuse gemeenschap. De clangod beschermt zijn clan tegen supranatureele en natuurlijke vijanden; derhalve stellen zich de leden onder zijn bescherming en geven dit te kennen door verschillende gebruiken en ceremoniën. Gaarne trachten ze eenige gelijkenis met het totem aan te nemen, door zich te kleeden met de huid van het dier, door zich te beschilderen of te tatoueeren of anderszins. Grafsteenen vertoonen niet zelden de beeltenis van het totem.

Het uit religieus oogpunt zoo belangrijk verschijnsel van totemisme, noemt Jevons ,,almost more important in the history of material civilisation, for totemism was the prime motor of all material progress.") In navolging van Galton 3), die de heiligheid van sommige dieren onder meer als argument heeft aanvaard, dat tot hun temming heeft geleid, ontwikkelt Jevons een theorie, die den overgang van de,,natural basis of subsistence" tot de cultuur van veeteelt en akkerbouw uit het totemisme zoekt te verklaren. Het totemdier, dat zooals wij zagen, werd gespaard, beschermd en vereerd, moest in getal toenemen en indien het van nature den aanleg bezat om,,huisdier" te worden, als vanzelf dien aard openbaren. Er ontstond een kudde van tamme beesten, die voor de voeding niet werden gebruikt en een zeker kapitaal vormden. Zoo ook werd het koren tot een voorraad, door het te sparen, wijl het een totemplant was. Het totemisme dwong tot onthouding en die onthouding vormde kapitaal.

Tegen deze theorie rijst een bezwaar, aangezien de mensch in latere perioden wel de kuddedieren voor de consumptie gaat gebruiken, waaruit blijkt, dat het totemisme, indien dat aanleiding was tot kuddevorming, zichzelf moet hebben vernietigd. Dat schijnt dan ook inderdaad het geval te zijn. Jevons wijst er op'), dat de herdersvolkeren juist hun kuddedieren niet gebruiken om te eten, maar leven van melk en wild. Het vee wordt slechts bij uitzonde

1) cf. Jevons 1.1. p. 111.

2) 1.1. p. 113.

3) Inquiries into Human Faculty, p. 243--270.

4) 1.1. p. 116, seq.

ring, b.v. bij oorlogsverklaring, geslacht. De Kaffer slacht alleen bij offerplechtigheden en huwelijksfeesten. Voor den Dinka is het behoud van zijn vee meer waard dan vrouw en kind. De Indiaan eet zijn huisdier nooit. De Battaks hebben een reeks van dieren getemd, die nimmer tot voedsel dienen. Zelfs bij de volkeren, die geleerd hebben hun kuddedieren te eten, zijn sporen te vinden, die op verzet daartegen wijzen. Het Grieksche woord,,bouphonia" getuigt nog, dat het dooden van een rund een moord werd geacht en Caesar vond in Brittannië menschen, die verschillende vogels aankweekten, zonder ze ooit te eten en meende ten onrechte, dat deze dieren bij wijze van amusement werden gehouden. De geschiedenis van het paard spreekt sterk voor de hypothese van Jevons, aangezien de primitieve Indo-Europeanen, gedurende generaties of eeuwen misschien, paarden hebben gehouden, zonder ze oeconomisch dienstbaar te maken.

Zijn hypothese komt dus hierop neer, dat het totemisme den stoot gaf tot een hoogere cultuur in streken en bij volkeren, wier totemdieren een natuurlijke vatbaarheid hadden om tam te worden; daarentegen bleef het totemisme leven, waar zulke dieren niet of weinig voorkwamen en geen totemdieren werden, maar dit voorrecht te beurt viel aan ontembare species. Hij licht het geographisch toe, wijzende op Australië en Noord-Amerika, waar het totemisme in stand bleef, terwijl bij de Semitische en Indo-Europeesche volken slechts enkele sporen daarvan worden gevonden. Inderdaad komen ook volgens Payne de tembare dieren het meest in de oude wereld voor, minder in Amerika en in Australië in 't geheel niet. Voor het verdwijnen van het totemisme geeft hij nog de volgende plausibele oorzaak. Het fundamentaal principe van het totemisme is de alliantie van een clan met een dierenclan, doch als de clan als sociale organisatie ophoudt te bestaan, is ook die alliantie verbroken. Het kiezen van vaste woonplaatsen noodzaakt tot het sluiten van verbonden met naburige stammen en doet een anderen vorm van gemeenschap ontstaan, die weer invloed uitoefent op de religieuse voorstellingen en den cultus. De clangoden worden nationale goden en mogen in attributen en cultus nog herinneringen aan het oude totemisme vertoonen om overigens naar het model van de menschelijke samenleving in het pantheon der volkeren een plaats te verkrijgen. In zooverre heeft Grosse recht als hij opmerkt: „Die religiösen Vorstellungen sind sicher nicht aus wirtschaftlichen Bedürfnissen hervorgegangen; und trotzdem lässt sich die Form der religiösen Anschauungen, welche in einem Volke herrscht, zum

grossen Theile auf die Form des herrschenden Wirtschaftbetriebes zurückführen." 1)

Kunnen wij dus vrede hebben met de meening om de primitieve kunst te zoeken bij de Jagersstammen, wij hebben toch gemeend aan de beschouwing van het sociaal leven der primitieven een eenigszins breedere plaats te moeten inruimen, om het hoog belang van enkele religieuse factoren in het licht te stellen, wijl deze ongetwijfeld ook van invloed zijn op hun kunst. Immers ook al ligt het voor de hand, dat de kunsthistoricus meer speciaal op het aesthetisch moment zal zien en de kunst als ,,Selbstzweck" zal trachten te vinden, mag niet uit het oog verloren, dat ook bij een hoogere cultuur de kunst meer middel is dan doel en zeer zeker als sociaal phaenomen den meesten invloed heeft geoefend, waar zij werd dienstbaar gemaakt. Konrad Lange") onderscheidt twee typen van dichters.,,Der eine umfaszt diejenigen, die nichts als Künstler sein wollen, Homer, Shakespeare, Goethe, unsere groszen Lyriker...... Dem anderen gehören diejenigen an, die etwas vom Erzieher, Seher, Propheten in sich haben: Schiller, Ibsen, Tolstoj, Zola. Sie wollen nicht nur Dichter, sondern auch Führer ihres Volkes, Wegweiser in die Zukunft sein...... Das ist gewisz etwas Groszes. Um so gröszer, als es nicht einmal das innerste Wesen der Kunst ausmacht. Denn bei all dem ist die Kunst doch nur Mittel zum Zweck, und zwar zu einem Zweck, der auch auf anderen Wegen erreicht werden kann." Lange ziet in de kunst een handeling der menschen, waardoor hij zich en anderen een van practisch belang losgemaakt, op,,einer bewuszten Selbsttaüschung beruhendes Vergnügen" bereidt. In dien zin zal men de kunst bij den sociaal zoo sterk gebonden natuurmensch zeker niet aantreffen, integendeel is a priori te verwachten, dat zij steeds practische belangen dient en waar de primitieve mensch welhaast in al zijn handelingen is gebonden aan zijn religieuse voorstellingen en gebruiken, zullen deze zijn kunstgevoel allermeest inspireeren. Bovendien zal de kunst haar sociale functie het gemakkelijkst vervullen in aansluiting met het sociale leven, en waar dit zooals wij aangetoond hebben absoluut religieus is bepaald, zal de kunst dat opleveren, wat in de sociale psyche leeft.

Hiertegenover dient echter in het oog gehouden, dat de kunst krachtens een haar eigen wezen op verschillende cultuurtrappen

1) a. a. O. S. 35.

2) Das Wesen der Kunst. 2 Aufl. Berlin 1907. S. 655 ff.

zich wel armer of rijker, fijner of grover zal openbaren, maar niet principieel verschillend: „Die Gefühle der primitiven Kunst sind enger und roher, ihre Stoffe sind dürftiger, ihre Formen sind ärmer und plumper; allein in ihren wesentlichen Motiven, Mitteln und Zielen ist die Kunst der Urzeit Eines mit der Kunst aller Zeiten." 1) De primitieve aesthetica zal zich in de kunstgewrochten der natuurvolkeren eigenaardig openbaren en het,,Schmuckbedürfnis" zał niet nalaten den kunstzin te bevorderen. Het tatoueeren b.v. heeft zeer zeker zijn eersten oorsprong in de ceremoniën van het bloedverbond en het bloedoffer, waarbij lichamelijke kwetsuur onvermijdelijk was. In het licht van het totemisme is de verklaring niet verre te zoeken van de gewoonte om de teekenen van het bloedverbond aan den lijve te behouden en deze meer sprekend te doen zijn door de gelijkenis van het totemdier daarin te doen herkennen. Reeds voor het sociale leven is zulks voor den primitieven mensch niet zonder groote beteekenis en als van zelf moeten de kenteekenen, die de bescherming van den clangod aan den drager verzekeren, tot een sieraad worden. Op deze wijze ontstond een zelfstandige prikkel om de kunst te bevorderen.

De versiering van het lichaam is wellicht een der oudste kunstvormen, die zich niet alleen voordoet in de gewoonte van het algemeen verbreide tatoueeren, maar ook in het niet minder algemeen gebruik van de lichaamsbeschildering. „Alltäglich begnügt man sich mit einigen Flecken auf den Wangen, den Schultern oder auf der Brust; bei feierlichen Gelegenheiten aber dehnt sich die Bemalung über den ganzen Körper aus. Es giebt kein bedeutungsvolles Ereigniss im australischen Leben, welches nicht durch irgend eine besondere Körperbemalung bezeichnet würde." ") Deze versiering is vooral bij den krijg en cultischen dans het rijkst.

Witte klei en roode of gele oker zijn de meest voorkomende grondstoffen voor deze beschildering en het gebruik van de kleur is aan vaste regelen gebonden. De kleur heeft dus een bijzondere beteekenis. Vooral het rood is algemeen in gebruik. Grosse schrijft dat toe aan,,die unvergleichliche gefühlserregende Kraft" ") dezer kleur en verklaart de voorkeur van het rood derhalve als gevolg van zijn aesthetische werking, die op den onmiddellijken indruk berust. Toch wijst hij tevens op een associatie, die ons niet minder

1) Grosse, a. a. O. S. 293, 2) Grosse, a. a. O. S. 53. 3) a. a. O. S. 59.

van belang voorkomt, en voor den natuurmensch van overwegende beteekenis moet zijn: rood is de kleur van het bloed. Juist daarom meenen wij, dat een religieuse beteekenis van het rood zeker niet hypothetisch mag worden genoemd en achtergesteld bij de aesthetische, doch dat beide in het nauwste verband behooren te worden gezien. 't Bloed draagt voor den primitieve het mysterie des levens en wordt daarom tabu 1) geacht. Tabu zijn alle bovennatuurlijke wezens en bijgevolge alle personen en zaken, waaraan bovennatuurlijke krachten zich mededeelen en alles, wat met de geestenwereld contact heeft. 2) Iets of iemand kan ook tabu worden door aanraking van personen of zaken, die tabu zijn. Zoo kan dus het tabu van bloed door associatie der begrippen overslaan op al wat rood is; ,,of all things blood is most taboo; hence in Polynesia red berries are taboo, because of their colour; on the Gold Coast every spot where the earth is of a red colour is believed to be or to have been the place of abode of a Sasabonsum, and is taboo." 3) Rood verven is dus niet alleen een herinnering aan het bloedverbond, maar kan zelfs de beteekenis van vernieuwing hebben en in de plaats komen van het besprenkelen met bloed. Dat rood dus bij de meeste stammen als „Kriegsfarbe" geldt, behoeft geen verwondering te wekken. De krijg is voor de clan een religieuse aangelegenheid, ook de clangod gaat mede ten strijde en het ligt voor de hand, dat de roode lichaamsbeschildering bedoelt te wijzen op het bloedverbond en dus de bescherming van den clangod inroept. Het is dan ook merkwaardig, dat het rood zich zoolang heeft gehandhaafd in den krijgsmansstand. „Die Sitte, dass sich der triumphirende Feldherr roth bemalte, ist freilich mit der römischen Republik verschwunden; aber bis in das vorige Jahrhundert hinein war Scharlach eine beliebte Farbe für die männliche Festtracht; und die europaïsche Kriegstracht hat das helle Roth noch heute in einem reicheren Masse bewahrt, als es im Angesichte der vervollkommneten Fernwaffen zu wünschen wäre." ")

Ook het wit is een tabu-kleur bij de primitieven. Het komt voor bij feestelijke aangelegenheden, in Australië bij den Corroborri, een cultischen dans, evenals het rood in den krijg en als rouwgebruik.

1) tabu, een polynesisch woord, het religieus verbodene, sacer.

2) cf. Dr. H. Visscher. Religion und Soziales Leben bei den Naturvölkern. Bonn 1911. II S. 506 ff.

3) Jevons. 1. 1. p. 67.

4) Grosse a. a. O. S. 59.

« PrécédentContinuer »