Images de page
PDF
ePub

ik wees

was? Bismarck heeft aan het einde van zijn loopbaan reeds hierop geaarzeld, of deze hoeksteen zijner politiek wel ten allen tijde zou voldoen. Maar veel scherper moest deze vraag opkomen nå 1890 in de „neue Welt", die de oud-kanselier voor zich zag, toen hij in de jaren na zijn aftreden de haven van Hamburg bezocht. Voor de nieuwe eischen, toen aan de Duitsche politiek gesteld, werd de alliantie met Oostenrijk, naar Friedjung's uitdrukking1), een te eng-sluitend gewaad. Continentale politiek volstond toen niet meer. Hoe Bismarck het in den nieuwen koers aangelegd zou hebben? Wij kunnen er niet meer van zeggen dan dat hij het stellig wat anders zou gedaan hebben dan Wilhelm II, die eerst den draad naar Rusland doorknipte en er daarna niet voor zorgde, dat de verhouding tot Engeland op duurzamen grondslag werd vastgelegd, waartoe de gelegenheid in de 90er jaren niet ontbroken heeft 2). Bismarck was bouwmeester, Wilhelm II bouwer van luchtkasteelen.

1) Das Zeitalter des Imperialismus (Berlin, 1919), I, S. 22.

2) Hiervoor zijn de reeds genoemde beide boeken van Hamman van groot belang.

TIJDSCHRIFT VOOR GESCHIEDENIS.

3

DE HERVATTING DER VIJANDELIJKHEDEN NA

HET TWAALFJARIG BESTAND.

DOOB

Dr. M. G. DE BOER.

Enkele dagen vóór het einde van het Bestand verzochten de Aartshertogen gehoor bij de Staten Generaal voor den kanselier van het Hof van Brabant, Petrus Peckius, „pour traicter avec vous certain affaire, qu'il vous déclarera." Toen Peckius ter vergadering verscheen, bleek het, dat hij niet meer of minder moest vragen dan de onderwerping der Zeven Provinciën aan hunne „natuurlijke vorsten."

De Staten Generaal verklaarden daarom, „dese soo onverwachte als onrechtmatige en onnabuerlycke propositie niet te kunnen toestaan als impliceerende een onlijdelycke atrociteyt teghen den Staet en denselve Peckium tot geen verder audientie te admitteren", zoodat, gelyk Aitzema zegt, „deselve handelingh in zyne geboorte versmoorde en bykans eer ge-eindight als.begost was."

De tijdgenooten hebben de schuld van dit smadelijk mislukken vooral toegeschreven aan de onhandigheid van den gezant. Maurits verklaarde enkele jaren later aan den Franschen gezant d'Espesse, dat er hier te lande zulk een neiging tot vrede had bestaan, dat hij niet wist, wat er gebeurd zou zijn, als Peckius zich handiger gedragen had 1). Volgens een anderen tijdgenoot, Van der Capellen, zou Peckius sterk overvraagd hebben en niets liever gewild hebben dan een nieuw bestand te sluiten. Aitzema is het hiermee vrijwel eens en merkt op, dat in 't begin van alle handelingen ongeschikte postulaten voorkomen; iniquum petitur, ut aequum obtineatur," zegt hij van der Capellen na.

Door onze historici is aan deze zaak weinig aandacht geschonken de eenige, die, voor zoover mij bekend is, haar uitvoerig behandelt, is Dr. W. G. Brill, in Arends Algemeene Geschiedenis des Vaderlands, die niet alleen kennis heeft genomen van wat er van Belgische zijde over verscheen, maar ook de notulen van de Staten

1) Waddington: la République des Provinces Unies 1. 59.

2) Derde stuk, derde deel 560-568.

Generaal en van de Staten van Holland heeft gebruikt. Hij ziet in Peckius den woordvoerder der Belgische vredespartij en betreurt blijkbaar de afwijzing.

Van Belgische zijde is het vooral Gachard, die aan de hand van archivalia te Brussel de zaak bespreekt in zijn Histoire politique et diplomatique de Pierre Paul Rubens, en daarin met meer bewijsplaatsen en uitvoeriger herhaalt, wat Gachet reeds had aangeduid in zijn Lettres inédits de P. P. Rubens, n.l. dat de Brusselsche regeering in den val is geloopen, die Maurits had gesteld en dat laatstgenoemde in dezen een vrij verdachte rol heeft gespeeld.

Enkele jaren geleden nu verscheen er ten onzent een werk, waarin een geheel andere kijk op de zaak werd geopend. In zijn mooie dissertatie over Suriano 1) bespreekt prof. Geyl aan de hand van eenige mededeelingen van dezen Venetiaanschen gezant ook de kwestie der ambassade van Peckius. Prins Maurits had aan Suriano medegedeeld, dat Peckius inderdaad gemachtigd was tot veel gematigder voorstellen, en dat hij van deze mededeeling had gedaan aan Maurits. Hij had vrede aangeboden op drie voorwaarden: dat men aan de Katholieken vrijheid van godsdienstoefening zou toestaan, de Schelde opende, en afzag van de stichting eener West-Indische Compagnie. Maurits, die dit een maand na het gebeurde aan Suriano mededeelde, verklaarde, dat het den Aartshertogen uitsluitend te doen was geweest om hier tweedracht te verwekken. Door den eersten eisch wilden zij de katholieken in beweging brengen, door den tweeden en derden de landprovinciën opzetten tegen Holland en Zeeland. Om deze reden had hij dan ook zich er wel voor gewacht de zooveel gematigder eischen ter kennis te brengen van de Staten Generaal, die aan hem de nadere besprekingen met Peckius hadden overgelaten, en deze eenvoudig voor zich gehouden.

Het gedrag van Maurits daarin verschilde ik in meening met dr. Geyl maakte op mij een zeer ongunstigen indruk; door de hem gedane aanbiedingen niet aan de Staten Generaal over te brengen, zou hij zeer incorrect hebben gehandeld en een zeer groote verantwoordelijkheid op zich geladen hebben. Ik achtte evenwel deze oplossing der kwestie niet onaannemelijk, maar nam mij voor om, zoodra de gelegenheid zich voordeed, de zaak te onderzoeken door het bestudeeren der authentieke stukken te Brussel, een voornemen waaraan door de tijdsomstandigheden eerst onlangs gevolg kon worden gegeven. Mij bleek toen, dat het verloop der zaak geheel anders is geweest, dan de mededeeling van Suriano zou doen

1) Geyl: Suriano. 's Gravenhage 1913, blz. 309.

vermoeden en dat Maurits, al gaat zijn waarheidsliefde niet geheel ongekreukt uit, niet dat misdadige spel met de kwestie van oorlog en vrede heeft gespeeld, als het bericht van den Venetiaanschen gezant deed vermoeden.

Daar de zaak niet geheel van belang is ontbloot en ons inzicht geeft in opzet en verloop van een zeer eigenaardige intrige, wil ik haar aan de hand der bronnen kort beschrijven.

Om de zaak goed te begrijpen, dienen wij alleerst te weten, welke opvattingen men bij het einde van het Bestand te Brussel had omtrent den toestand in de Zeven Provinciën; als uitgangspunt nemen wij een uitvoerigen brief, door Balthazar Zuniga op 7 April 1619 uit Brussel gericht aan den Spaanschen koning. Hij merkt op, dat de kracht der rebellen altijd veroorzaakt is door hun eendracht, maar dat deze in den laatsten tijd zeer is verslapt vooral door de verdeeldheid over den godsdienst. Hiervan gebruik te maken door de twisten aan te wakkeren acht hij echter gevaarlijk, daar dit licht, zoo de toeleg bespeurd werd, tot het omgekeerde van wat beoogd werd zou leiden. Er is evenwel nog een andere zaak, waarmee men zijn voordeel zou kunnen doen. Maurits begint het masker af te werpen en schijnt naar de souvereiniteit te willen streven, wat licht verzet zal doen ontstaan. Nu zou men zich tot de gewesten en steden kunnen wenden en deze kunnen aanraden dan liever onder de gehoorzaamheid van hun wettigen vorst terug te keeren, maar beter zou het zijn zich naar de andere zijde te wenden; men zou Maurits ondershands kunnen aanmoedigen om te doen wat hij reeds zoolang in den zin heeft. Wel zou de koning hem een groot deel van het land moeten afstaan want met weinig zou hij niet tevreden zijn! -, maar de koning zal hem dit later, als hij dit wenscht, wel weer kunnen afnemen met de hulp der buren. Het is wel een gevaarlijk geneesmiddel wat de schrijver Zijne Majesteit aanraadt, maar men zal er toe moeten besluiten, want de Provinciën met geweld te onderwerpen, dat is - in aanmerking genomen hun groote macht, hun ligging, gedekt door de zee en de groote rivieren, en de nabijheid van Frankrijk, Engeland en Duitschland - het onmogelijke beproeven 1).

Aldus schreef men in het jaar 1619 en in de volgende jaren was de algemeene toestand wel gunstiger geworden voor Spanje door de gebeurtenissen in Bohemen, maar toch waren er aan het hervatten van den krijg in de Nederlanden groote bezwaren verbonden. De kansen om Maurits voor een vergelijk te winnen

1) Gachet: Lettres inédites de Rubens XX.

schenen daarentegen gunstiger te worden, daar deze door den dood van zijn broeder Philips Willem in 1618 eigenaar was geworden van groote bezittingen in de Zuidelijke Nederlanden, die bij hervatting van den oorlog bloot stonden aan verbeurdverklaring.

Onder deze omstandigheden was het begrijpelijk, dat toen in het voorjaar van 1621, kort voor het einde van het Bestand, er te Brussel berichten kwamen, dat de Prins niet ongeneigd scheen zich met Spanje te verstaan, deze gelegenheid met beide handen werd aangegrepen.

De zaak was de volgende. Bij den aanvang der onlusten had Floris 't Serclaes de zaak van den opstand gekozen; hij was den prins van Oranje gevolgd en in Holland in het huwelijk getreden met Bertholde van Swieten. Na zijn dood in 1612 was zijn weduwe in Holland blijven wonen, terwijl twee harer dochters, evenals zij katholiek, te Brussel gehuwd waren. Hoe nu mevrouw 't Serclaes er toe gebracht is zich als bemiddelaar op te werpen tusschen den Prins en de regeering te Brussel, moeten we in het midden laten, maar zeker zal het niet zonder aandrang van de laatste zijn geweest, dat zij in Januari van het jaar 1621 bij een bezoek aan Maurits, met wien zij vriendschappelijk omging, voor den dag kwam met zeer bedenkelijke voorstellen, door hem in overweging te geven mede te werken niet alleen tot het herstellen van den vrede maar ook tot het weder onderwerpen der gewesten aan den Spaanschen koning, die hem voor dezen dienst zeer groote belooningen zou toekennen. „De Prins" - aldus schrijft de Aartshertog aan den koning op 10 Februari 1621 ,,toonde zich eenigszins beleedigd en antwoordde dat, wanneer hij haar niet zoo goed kende en het niet wist, dat zij het goed met hem meende, hij zeer vertoornd op haar zou zijn, dat zij hem een dergelijke zaak had durven voorstellen."

Drie of vier dagen later - blijkbaar had hij in dien tusschentijd met zijn raadslieden (Aerssen ?) overwogen, welke partij van deze voorstellen kon worden getrokken -- liet hij haar evenwel roepen en sprak nu met haar in geheel anderen zin. Hij zeide, dat dergelijke gesprekken uiterst gevaarlijk waren en dat het zeer bedenkelijk zou zijn, als zij ruchtbaar werden. Daar hij haar zoo goed kende en haar kon vertrouwen, wilde hij haar evenwel bekennen, dat wanneer aan de Staten het voorstel werd gedaan, om zich te onderwerpen, hij dat van ganscher harte zou bevorderen, mits hij groote belooningen zou ontvangen. Eenige dagen later had hij haar andermaal laten ontbieden en gemachtigd een reis naar Brussel te doen; zij moest evenwel zeggen, dat zij dit alles gehoord had van een raadsman van den Prins en niet van dezen zelf.

Te Brussel aangekomen werd mevrouw 't Serclaes ontvangen door

« PrécédentContinuer »