Images de page
PDF
ePub

hiermee een belangrijk werk voor de vaderlandse historie ten einde gebracht. Wij bezitten nu een volledig, zuiver wetenschappelik, Hollands werk over de Vader des Vaderlands, waarin men niet gauw vergeefs zal zoeken naar een of ander feit uit het particuliere of politieke leven van de Prins en zijn familie, terwijl daarbij de goede verdeling van de stof geen ogenblik wordt verstoord door uitweidingen over bepaalde vraagpunten. Ook b.v. over het aandeel van de Prins aan de Unie van Utrecht (in de laatste tijd weer ter sprake gebracht) wordt niets meer gezegd dan in 't verband past. Daarentegen worden zijn ontvangst in Brussel en zijn hofhouding in Antwerpen, waar hij weer als een vorst leeft op 't kasteel, in 1577, uitvoeriger beschreven, omdat zij ons de persoon nader doen kennen. Ook hieraan ontleent 't werk grote waarde, dat een uitvoerige bronnenbespreking er aan is toegevoegd. Daardoor wordt het geheel gestempeld tot een keurig en niet te omvangrijk handboek.

E. v. G.

De Libertijnen. Dr. H. A. Enno van Gelder; Humanisten en Libertijnen, Erasmus en Hooft. Nederl. Archief voor Kerkgeschiedenis, 1920. Dr. Van Gelder gaat hierin den Erasmiaanschen invloed in de 17e eeuw na en wijst op de Libertijnen als de Humanisten na den ondergang van het Humanisme. Allereerst teekent hij de verschillende geestesstroomingen in het begin der 17e eeuw en verdeelt de niet-Calvinisten, in 't algemeen Libertijnen geheeten, in drie groepen: Remonstranten, politieken en Libertijnen in engeren zin. Naar dogmatisch en kerkelijk standpunt vallen Calvinisten en Remonstranten z.i. tezamen in één groep, die zich kenmerkt door transcendentale denkrichting, waaruit als vanzelf een bepaalde waardeering voor God, wereld en mensch volgt. De politieken of indifferenten, wier levensbeschouwing door het materiëele wordt bepaald, stelt hij daartegenover en naast deze beide groepen openbaart zich een derde, de in den titel bedoelde Libertijnen, die geenszins onverschillig, gedragen worden door de idee der Humanistische wereldbeschouwing.,,De mens is doel op zichzelf en de wereld het terrein voor zijn werkzaamheid. God is voor hen niet het begin en het einde, maar de onweerstaanbare kracht, de verklaring van het bovennatuurlike, het bovenmenschelike in macht en liefde." In een uiteenzetting van hun denkwijze behandelt de schrijver hun anthropologie, Godsbegrip en Christologie in korte trekken en toont aan, hoe over de lijn Venator-Hooft-de Groot-Coornhert de humanistische geest de religie los maakt uit de theologie en eindigt in de heidensche, philosopheerende moraal van de 18e eeuw. Zeer terecht vraagt de schrijver, of de levensbeschouwing van deze Libertijnen nog godsdienstig is te noemen

niet veeleer practisch-philosophisch. De ontwikkeling van het individualisme, die in deze groep zoo sterk naar voren treedt brengt vanzelf met zich mede, dat haar karakter slechts in het algemeen kan worden geteekend. Burgemeester Hooft en Oldenbarnevelt rekent schrijver tot typen van den aristocratisch-libertijnschen regent-koopman van Holland.

Vervolgens wijst Dr. van Gelder op het verband en de overeenkomst der Libertijnen en het Humanisme der Renaissance om dan in het 2e deel van zijn artikel meer bepaald den Erasmiaanschen invloed na te sporen. Welken invloed heeft Erasmus kunnen uitoefenen en hoe? Het antwoord geeft een vergelijking van het karakteristieke in Erasmus en het Libertinisme (Hooft), waarbij overeenstemming en afwijking aan het geheele gebouw van Erasmus' denkbeelden worden getoetst. Daarbij verzuimt de schrijver niet op het oppervlakkige van het Libertinisme

te wijzen, dat religieus het gemis toont van

een levenscrisis
in de worsteling der cardinale levensvraag omtrent de relatie van God
en mensch en voor de vierschaar der wetenschap als leekenwerk moet
worden veroordeeld.

Het is een artikel, dat niet alleen historisch van belang is, maar
telkens raakt aan de theologie. Ongetwijfeld is het Libertinisme van
grooten invloed geweest op de geestesontwikkeling van de 17e eeuw.
Het bereidde den bodem voor het rationalisme, dat ontvankelijk was
voor de wijsbegeerte van Cartesius en Spinoza, waardoor het niet weinig
werd bevorderd, zeer ten nadeele van de kerkelijke practijk en van
de theologie.
S.

Engelsche galeien in de 16e eeuw. (E. R. Adair, Eng. Galleys in the
16th Cent; Eng. hist. rev. Oct. 1920). Gedurende een goed stuk van de
16e eeuw heeft men in Engeland met dit Middelandsche-zee-type ge-
experimenteerd. In den winter van 1540-1541 was Hendrik VIII van
plan zes lichte galeien te bouwen; hij kreeg de galei Subtile klaar, die
dienst deed in de jaren '43 en '44 en blijkbaar moeilijkheden opleverde,
want men gaf tijdelijk (in '45) het bevel aan een Spanjaard en een
Italiaan. In '49 kwam er een galei bij, blijkbaar een op Frankrijk ver-
overd exemplaar. Het scheepstype viel tegen: in 1559 rapporteerde men
de beide schepen als op. Maar de Fransche galei heeft misschien toch
nog tot 1599 dienst gedaan, naast twee nieuwe galeien door Elisabeth
gebouwd, overigens beide van korten levensduur: 1560-1580, en naast
een vijftal andere galeien, door Elisabeth na 1590 aangebouwd. Dit
laatste en grootste experiment wordt heel begrijpelijk. Op het woelige
water van de Noordzee bleek met galeien weinig te beginnen te zijn;
voor het speciale doel van de verdediging der riviermonden boden zij
echter allerlei voordeelen. Nadeelen bleven er echter stellig. Zij waren
duur in het gebruik. Zoo kostte in 1588 een groot slagschip als de
Dreadnought (!) per maand 303 pond, en de galei Bonavolia per maand
514 pond. Bovendien, hoe kwam men aan de roeiers? Waren het slaven,
boeven of vrijwilligers? Een stellig antwoord op die vragen is niet te
geven. Wel dreigde men in Engeland deserteurs en onverbeterlijke
vagebonden met de galeien, maar die dreigementen schijnen slechts heel
zelden te zijn uitgevoerd. In 1588 waren de roeiers van de Bonavolia
behoorlijk betaalde vrijwilligers.

T.

Tractementen van Engelsche staatssecretarissen in de 17e eeuw. De
zeer gecompliceerde verhoudingen van,,verdienste" en ,,bijverdiensten"
van deze dignitarissen worden met veel voorbeelden verduidelijkt door
Miss Greir Evans (Eng. hist. rev. Oct. 1920). Al in het begin van de
17e eeuw werd het nominale bedrag van 100 pond per jaar zeer
overschaduwd door het werkelijke totaal van 2000 pond. Het werd dan
ook gewoonte, dat een nieuwe functionaris uit erkentelijkheid aan zijn
voorganger een rond sommetje van 6000 tot 10000 pond betaalde,
tenzij het ontslag van den voorganger niet-eervol was geweest en de
koning dus het aanvaarden van dit cadeau verbood, Eenige bijlagen
geven,,tarieven".
T.

Nederlandsch-Engelsche onderhandelingen in 1689. In het laatst ver-
schenen Octobernummer van de English historical review geeft de
redacteur G. N. Clark een uitvoerig verslag van de onderhandelingen
tusschen Engeland en Nederland gevoerd bij het begin van den negen-
jarigen oorlog. Het opstel is gebaseerd op pamfletten, tractaten, ge-
drukte en ongedrukte archivalische bescheiden. Het geeft interessante
bijzonderheden, die hier te lande belangstelling verdienen.

De landing van Willem III in de Torbay besliste over het meedoen van Engeland aan de groote alliantie tegen Lodewijk XIV, die door den stadhouder van de republiek was op touw gezet en die door den koningstadhouder zou geleid worden tot zijn te vroegen dood. Een nauw samengaan van Engeland en Holland kwam in het zicht. Het was de vraag, welken vorm die samenwerking zou aannemen.

-Over en weer bestond daarover heel wat onzekerheid. In de Hollandsche pamfletten is de opinie weifelend en onzeker. Men begroet de unie van de beide Protestantsche landen tegen het Katholieke Frankrijk niet zonder aarzelende bedenkingen om de tegenstellingen op koloniaal gebied, maar toch met zekere Protestantsche vreugde. Of wel men bepreekt de Amsterdammers, dat een oorlog tegen Frankrijk toch voordeeliger is dan een oorlog tegen Engeland en dat dus de unie niet onfortuinlijk zal blijken, als men maar niet verslapt en er een oorlogsvloot op na blijft houden, die ten minste aan de Britsche gelijk is. De auteur van deze beschouwingen gaat nog veel verder in zijn aanprijzing, als hij den Amsterdammers voorspiegelt, dat het verbond met Engeland zou kunnen leiden tot wederzijdsche handelsvrijheid, waarbij de Hollandsche ijver en de Hollandsche spaarzaamheid stellig voor de grootste voordeelen zouden zorgen. Daartegenover stelt hij dan het sombere beeld van den oorlog tegen Engeland, die de Zuidelijke Nederlanden aan de machtsbegeerten van Lodewijk XIV zou prijsgeven, die een Fransch Antwerpen zou doen ontstaan en voor onze welvaart het trieste einde zou beteekenen. Maar 'n heel enkele optimist bepleit den frischen, fröhlichen Krieg, die uitloopen zal op een verdeeling van Frankrijk door de zegevierende bondgenooten, terwijl er ook wel stemmen opgaan, die waarschuwend spreken van Engelsche dienstbaarheid, die profeteeren dat zoo Holland een tweede lerland gaat worden. Daarentegen maakt de Engelsche publieke opinie zich niet bijster druk over de toekomstige alliantie met Holland. Een enkel Jacobietsch pamflet moge al waarschuwen tegen de ,,butter-boxes", die Jacob II ten val hebben gebracht, alleen omdat die brave ziel door het vestigen van godsdienstvrijheid een stroom van industrieele immigranten zou hebben gelokt......, als Holland vroeger ook wel had gedaan...... Maar over het algemeen beschouwde men de verhouding tot Holland als een onderdeel, en eigenlijk een onbelangrijk onderdeel van the most glorious revolution, die voorloopig alle aandacht in beslag nam.

[ocr errors]

-

Het was dus nog een open kwestie, die heele verhouding: EngelandHolland, toen in het begin van het jaar 1689 naast onzen gewonen gezant: Aernout van Citters (1680-1694 trots zijn weinig belangrijke gestie gehandhaafd) bijzondere Hollandsche gezantschappen 1) verschenen om in deze materie de noodige afspraken te treffen. Willem III had zelf een deputatie uit het Secreet Besogne ontboden en had niet nagelaten in een post-scriptum aan te duiden, welke heeren hij begeerde aan den overkant van de Noordzee. Inderdaad zonden hem de StatenGeneraal de drie gewenschten: Nassau-Odijk, van Weede van Dijkveld en de Amsterdamsche burgermeester: Nicolaas Witsen. Maar, hoewel geinstrueerd door het Besogne zelf, den Raad van State en de admiraliteiten, de Heeren konden toch over de belangrijke marineaangelegenheden niet beslissen, en dus ontbood Willem III nog wat admiraliteitsleden, eveneens een persoonlijke selectie die dit bijzondere

[ocr errors]

1) Vermeld dient, dat ook de Amst. pensionaris Hop naast van Citters in de jaren 1689-1692 voortdurend in Engeland werkzaam was.

gezantschap van zoowat midden Maart tot midden April helpend ter zijde stonden en toen voor goed huiswaarts keerden.

Die Hollandsche onderhandelaars waren niet bepaald één van zin. Weede van Dijkveld had het oor van den koning-stadhouder; Nassau Odijk en Witsen, die het overigens ook zelden onderling eens waren, mopperden ten minste daarover eendrachtig. Maar in zijn latere autobiographie (van 1711) heeft Witsen nog heel wat meer te mopperen over de geldverknoeierij van zoo omvangrijke ambassades, want in het voorjaar van '89 werd zij nog uitgebreid met den gewonen gezant van Citters en bovendien met den Gelderschman Schimmelpenninck van der Oije. Hij becijfert de kosten op ruim 7 miljoen gulden en acht dat een duur prijsje voor de 4 conventies, die ten slotte gesloten zijn. Hij kon zich persoonlijk niet beklagen over het geringe rendement, want in die maanden Maart tot November kon hij den heelen Bijbel uitlezen.

De Engelsche onderhandelaars, bewindslieden nog eerst onlangs in functie getreden en vol van hun eigen binnenlandsche problemen, hadden, Lord Halifax uitgezonderd, weinig politieke sympathie voor Holland. Echter niet Halifax, maar Lord Nottingham had de leiding van de onderhandelingen en die zorgde er voor, zich in zijn taak in te werken, op de hoogte te komen van de Engelsche handelsbelangen, voor hij aan de groene tafel plaats nam.

Hun eigenlijke taak bestond in het sluiten van vier overeenkomsten: 1o. een politiek bondgenootschap, 2o. een marineovereenkomst over de vereeniging van beide vloten, 3o. een overeenkomst aangaande terugveroverde prijzen en 4°. een tegen Frankrijk gericht handelsverbod. Maar daarnaast werden door de Hollandsche gezanten tal van groote en kleine zaken te berde gebracht, die alleen betrekking hadden op het perspectief, dat een van de Hollandsche pamfletten opende: een handelsaccoord met Engeland. Witsen begon daarover, al had niemand hem daartoe opdracht gegeven. Op zichzelf was het oogenblik niet ongunstig. Nu de Fransche markt gesloten was en beide landen als bondgenooten naast elkaar stonden, was er in beider handel een lacune gekomen en kon men misschien alle handelszaken eens grondig samen bespreken. Aan gentle hints uit het vaderland ontbrak het Witsen natuurlijk niet. De Directie van den Levantijnschen handel kwam aandringen op wijziging van de acte van navigatie en de invoerrechten op zij! Maar het hielp bitter weinig, want de Engelsche onderhandelaars gaven onmiddelijk te verstaan, dat zij geen macht hadden over door het Parlement ingestelde wetten, en Willem III was er niets op gesteld, dat de aandacht van de hoofdzaak, den oorlog tegen Frankrijk, werd afgeleid. Kras was dientengevolge de aandrang van Hollandsche zijde niet. Men legde zich bij de groote weigering neer, als bij de kleine, die nog volgden. Al deed Burgemeester Putmans van Delft nog zoo zijn best om den namaak van Delftsch blauw (,,Delft china") te verhinderen, sedert het midden van de XVIIe eeuw was men daarmede in Engeland bezig en Sir William Temple importeerde er zelfs Hollanders voor al trachtte men ook nog zoozeer wederzijdschen vrijen invoer van lakens den Engelschen smakelijk te maken, zij zeiden neen en bleven neen zeggen.

In al die onderhandelingen moest de Hollandsche diplomatie het loodje leggen. Ook inzake de vier bijzondere conventies waarvoor men die Heeren naar Engeland ontboden had. Het verst liepen wel de meeningen uiteen inzake het handelsverbod tegen Frankrijk. Hier lag al een oude tegenstelling. Wij, Hollanders, waren al vanaf Leicesters dagen niet erg voor een handelsoorlog-à-outrance. Die stond daarentegen nu wel degelijk op het Engelsche programma, omdat Engeland

en Holland samen de zee beheerschten en Frankrijk dus gevoelig getroffen kon worden. Maar daartoe was het volstrekte, het ongereserveerde meedoen van Holland absoluut noodzakelijk. Het was toch ook al te onzinnig, dat Engeland zijn eigen handel zou stopzetten en en Hollandschen handel zou toelaten! Aug. 1689 nu stemden de Commons voor een Bill, die kortweg allen handel met Frankrijk verbood en tegelijkertijd stuurden zij een adres aan King William, waarin zij de verwachting uitspraken, dat een dergelijke clausule ook in de met andere landen te sluiten tractaten zou worden opgenomen. In overeenstemming met die opvattingen, ja die nog overtroevend, stelden nu de Engelsche onderhandelaars voor, dat de Engelsch-Hollandsche vloot alle schepen varende naar of uit Fransche havens zouden oppakken; alle schepen, ook neutrale. Met andere woorden: Engeland wilde niets meer of minder dan de volledige handelsblokkade! De Hollandsche Heeren vonden dat moeilijk te verdouwen. Hun oude stelregel: vrij schip, vrij goed, hun respect voor de boosheid van aangerande neutralen, deed hen nog al wat zwarigheden, zien in het Engelsche voorstel. Maar Willem III drong in een persoonlijk onderhoud met Witsen aan op die volledige blokkade, die hij volstrekt gerechtvaardigd achtte èn met een beroep op de goede zaak...... èn met een beroep op het droit du canon. Met moeite werd Witsen overgehaald te teekenen in een zaak, die zoo zeer tegen zijn overtuigingen inging. En al bleek later, dat de strikte blokkade niet door te voeren was, aan het verzet van de neutralen, toen en later: tam volk, heeft dat niet gelegen. Volkenrechtelijk was de overeenkomst van het grootste belang; zij ruimde het begrip: neutraliteit, in handelszaken voorloopig op; zij verbood neutraliteit aan de reederij. Men aanvaardde dan dat droit du canon niet zonder in de tractaten op Witsens voorstel een clausule te hebben opgenomen, die voor neutrale boosheden steun toezegde. Men vocht nog wat verder over de vraag, of naar Engelsche havens door Hollanders opgebrachte prijzen voor den Engelschen of voor den Hollandschen prijsrechter zouden worden gebracht. Maar in dezen schijnt het Hollandsche standpunt meestal door de Britten te zijn ingenomen. Ook de kibbelarijen over de derde conventie aangaande de hoegrootheid der premies voor terugveroverde, door de Franschen eerst buitgemaakte prijzen, interesseeren ons maar matig.

De marineconventie, in den jare 1689 gesloten en van kracht gebleven tot 1713 toe, had natuurlijk als uitgangspunt het bekende verdrag van Westminster (1678), sedert dien in 1685 hernieuwd, waarbij de landen beloofden elkaar te zullen bijspringen met 20 schepen en 10000 man Engelsche troepen tegen 6000 man Hollandsche. In Maart gesloten, was het in Juli al lichtelijk gewijzigd: met het oog op den toestand van het oogenblik, besloot Engeland zijn schepenleverantie op 1/ boven die der Staten te stellen, terwijl de Republiek dat zou goed maken met een 1/3-surplus aan troepen. Toen nu het eerste Hollandsche gezantschap in 1689 in Engeland verscheen, was Holland in oorlog en dus vroegen de politieke en de marine-gezantschappen van de Engelsche autoriteiten militairen steun in de verhouding van / tot /. Men schatte de Fransche vloot op 80 schepen en men wilde daartegenover plaatsen een gecombineerde vloot van gelijke sterkte: 50 schepen voor den dienst in het Kanaal en in de lersche zee en 30 schepen voor den dienst in de Middellandsche zee. Bovendien zouden nog 10 lichte fregatten in de Noordzee, tusschen Dover en Walcheren, zorgen voor de blokkade van Duinkerken. De Engelsche onderhandelaars aanvaardden die basis dadelijk. Niet wilden zij ingaan op het Hollandsche voorstel, gezamenlijk in de West-Indische wateren op te treden. Men wenschte daar vooral TIJDSCHRIFT VOOR GESCHIEDENIS.

27

« PrécédentContinuer »