Images de page
PDF
ePub

vervuld heb." Zoo gaat zij alle hutten rond. Als dit alles gebeurd is, wordt een hond in tweeën gesneden en in het schip geworpen, ook wordt de kop van een' haan afgesneden en [kop en romp] aan de rechter- en linkerzijde van het schip gelegd. Dan laten zij, die bij het meisje gerust hebben, haar op hunne handen gaan staan, en doen haar zoo op het schip komen. Vervolgens geven zij haar eene kip: die moet zij den kop afsnijden en in 't schip werpen. Daarna drinkt zij een' beker wijn, en zegt eenige woorden. En driemaal laat men haar dan weder zakken, terwijl zij nog steeds op de handen van die mannen staat, totdat zij zich [ten slotte weder] op het schip begeeft, en [nog] iets met hooge stem (?) roept. Dan gaat zij de hut binnen, waar haar heer ligt. Zes personen uit de nabestaanden treden daar ook binnen en coïteeren met haar in tegenwoordigheid van den doode. Als deze plicht der vriendschap vervuld is, komt eene oude vrouw, die naar hun geloof de engel des doods is, en doet haar zich aan de zijde des dooden nederleggen. Twee van de zes mannen grijpen hare voeten, twee anderen hare handen, en de oude vrouw draait eenen sluier in elkander, en legt dien om haren hals, waarna zij den twee overigen mannen [elk een eind ervan] in de hand geeft, en dezen draaien den sluier eenige malen aan, zoodat de ziel [van het meisje] het lichaam verlaat.

§ 12. Vervolgens brengen twee der verwanten vuur en steken het schip aan, totdat de doode en het schip geheel tot asch verteerd zijn. Als er nu een wind opsteekt, die het vuur aanwakkert, en de asch verstrooit, is [naar hun geloof] de doode in 't paradijs gekomen: zoo niet, dan meenen zij, dat hij niet in de oorden der gelukzaligheid opgenomen is, maar tot de onzaligen behoort.

§ 13. Telkens wanneer tusschen twee personen oneenigheid en twist ontstaan is, en de koning niet bij machte is, hen te verzoenen, beveelt hij hen, het met 't zwaard uit te vechten: de overwinnaar heeft het recht aan zijne zijde.

Aanteekeningen.

In deze aanteekeningen zal ik, het karakter van dit Tijdschrift in het oog houdend, philologische quaesties zooveel mogelijk laten rusten. Eventueele kritiek op mijne vertaling zal mij echter steeds welkom zijn.

§ 1. Als men het belangrijkste bericht over de oude Russen, dat uit het Oosten tot ons gekomen is nl. het artikel daarover in de

geographische encyclopaedie van Yaqut, waarvan het reisverhaal van Ihn Fadhlān het hoofdbestanddeel uitmaakt - slechts vluchtig inziet, dan blijkt terstond, dat het geheele stuk van Rāzī, behoudens enkele kleinere notities, daarmede overeenstemt. Het bedoelde artikel van Yaqut is afzonderlijk uitgegeven door C. M. Frähn, onder den titel:,,Ibn Foszlan's und anderer Araber Berichte über die Russen älterer Zeit." St. Petersburg 1823. Deze uitgave bevat ook eene Duitsche vertaling van den Arabischen text, waarnaar geciteerd zal worden. Terloops zij opgemerkt, dat Ibn Fadhlān in het jaar 921 als gezant van den chalief El Muqtadir naar den vorst der WolgaBulgaren werd afgevaardigd, en aan de Wolga Russen gezien heeft, die daar kwamen om handel te drijven (Frähn op. cit. p LIV en LVII). ,,allen hebben rood haar", etc. Cf. Frähn p. 5:,,sie sind hoch wie Palmbäume, fleischfarben und roth." (dit ,,roth" kan op de haarkleur slaan.)

§ 2. Het dragen der busjes ook bij Frähn p. 5, zonder dat er, zooals door Rāzī, de reden van wordt opgegeven.

§ 3. Cf. Frähn p. 5.

§§ 4 en 5. Hiervan komt bij Frähn niets voor.

§ 6. Cf. Frähn p. 21. Hier wordt de zaak echter eenigszins anders voorgesteld, nl. dat elk der 400 krijgslieden één meisje voor zijne bediening heeft, en één als bijzit. Dan staat er: „Diese vierhundert (nl. Krieger) sitzen unten an des Königs Hochsitz, welcher grosz und mit kostbaren Edelsteinen verziert ist. Auf dem Hochsitz selbst läszt er (nl. der König) vierzig Mädchen, die für sein Bett bestimmt sind, bei sich sitzen."

=

„Hij zelf heeft niets anders te doen", etc. Dit ontbreekt bij Frähn. § 7. Ontbreekt eveneens bij Frähn. Terloops merk ik op, dat de lederbereider, in casu de schoenmaker, in de oudere Perzische literatuur optreedt als de representant van de laagste volksklasse. (Cf. Nöldeke in Grundriss der Iran. Phil. II p. 136 noot 1; p. 172). § 8. Niet bij Frähn. Dat Kiyawah Kiew is, is duidelijk. Het komt bij meer Arabische geographen voor, en ten overvloede kan men de bijlage bij Frähn p. 141 etc. vergelijken, waar de plaatsen uit andere schrijvers aangehaald worden. Wat de andere twee namen betreft, die zijn minder duidelijk. Daar het Perzische schrift geene klinkers aanduidt, is de uitspraak onzeker. Mag men misschien voor Tsch-r-s-k Tsch-r-n-k lezen, en daarin Tschernigow herkennen, eene oude stad, die reeds bij Constantinus Porphyrogennetus (de administrando imperio p. 74 Bonn) genoemd wordt? Ch-r-q-h is nog duisterder; aan de stad Charkow, die eerst in de XVIIe eeuw

gesticht werd, kan niet gedacht worden: of de naam echter al vroeger bestond, kunnen misschien kenners van de historische geographie uitmaken.

§ 9. Cf. Frähn p. 11.

§ 10. Deze en de twee volgende paragrafen beschrijven de lijkplechtigheden van een' voornamen Rus. Een en ander stemt overeen met Frähn p.p. 11-21, maar het verhaal is bij Rāzī afgekort, en soms onnauwkeurig. Voor bijzonderheden zie men den text bij Frähn. ,,den wijn". Dit is de gewone beteekenis van het Perzische woord (scherab). Het is mogelijk, dat er eerder aan spiritualia in meer algemeenen zin gedacht moet worden. Zie de noten bij Frähn no. 98 en 100.

§ 11.,,elk der verwanten laat eene hut bij die van den doode oprichten". Dit is eene onnauwkeurigheid van Rāzī; zoodoende zouden die hutten mede verbranden. Bij Frähn p. 15 leest men slechts: ,,Das Mädchen... trat in eins der Zelte, die sie dort hatten". Die tenten of hutten staan natuurlijk niet op het schip. Zie Frähn's noot 130. Er zijn kleine tenten van huiden bedoeld.

,,aan de rechter- en linkerzijde van het schip". Het schip is namelijk op het land getrokken, vgl. Frähn p. 13.

,,Dan laten zij, die bij het meisje gerust hebben".. Deze geheele plaats is onnauwkeurig weergegeven. Uit den text bij Frähn blijkt, (cf. pp. 15/16), dat het meisje niet op de handen der verwanten op het schip geheven wordt, maar dat de situatie de volgende is: er wordt een cultusvoorwerp gemaakt; wat precies bedoeld is, is niet zeker: Frähn vertaalt: „ein Ding... das dem vorspringenden Gesims einer Thür glich"; de Arabische uitdrukking levert lexicale moeilijkheden op, cf. Frähn's noot 143. Driemaal wordt nu het slachtoffer opgetild, staande op de handvlakken der mannen, zoodat zij op dat voorwerp neer kan zien, waarbij zij driemaal eenige woorden uitspreekt. Rāzī, of diens zegsman, hebben de plaats blijkbaar niet begrepen.

,,met hooge stem". Vertaling onzeker, daar de text corrupt schijnt. Door eene kleine verandering in de diakritische punten te brengen, zou men vertalen kunnen: eenige woorden" (tschand tschīz, letterl. eenige dingen of zaken, dus bij een werkwoord „spreken" of „,roepen": eenige woorden). Men vergelijke even vroeger: „,en zegt. eenige woorden".

,,die naar hun geloof de engel des doods is", beter Frähn p. 13: ,,ein altes Weib, das sie den Todesengel nennen".

§ 12.,,Als er nu een wind opsteekť", etc. Men vergelijke Frähn

p. 21, uit welk verhaal deze conclusie gemakkelijk getrokken kan worden.

§ 13. Deze notitie komt voor bij Frähn p. 3. Terwijl echter al het bovenstaande op Ibn Fadhlān teruggaat, is het begin van Yāgūt's artikel, naar die schrijver zelf zegt, aan El-Muqaddasī ontleend. 1)

Vragen wij dus naar de hoofdbron van Rāzī's Russen-artikel, dan is het hoogst waarschijnlijk, dat die, gezien de omstandigheid dat ook de Pers gegevens van Ibn Fadhlan met eene notitie, die niet op Ihn Fadhlan teruggaand en toch in 't zelfde artikel bij Yaqūt staat, combineert, juist, 't zij direct of indirect, dat artikel van Yāqūt is. Ik zeg: „of indirect", daar het mogelijk is, dat de bron van Rāzī reeds de niet bij Yaqut voorkomende notities §§ 4, 5, 7 en 8 bevatte. Vanwaar deze herkomstig zijn, heb ik tot nu toe niet kunnen vinden. Het kan echter zeer goed oude en waardevolle traditie zijn, vooral wanneer een van de twee raadselachtige plaatsnamen als ,,Tschernigow" verklaard mag worden, welke plaats, zooals boven bleek, reeds aan Constantinus Porphyrogennetus bekend was, als eene stad, waar Russische kooplieden vandaan kwamen. Zoo zou men zich bij § 5, waar sprake is van de voorliefde, die de Russen toonden voor het gebruik van varkensvleesch, het verhaal uit de kroniek van den zoogenaamden Nestor kunnen herinneren, waar men leest, dat Wladimir van Kiew niet op den Mohammedaanschen godsdienst gesteld was, wegens de circumcisie, het verbod van varkensvleesch, en vooral dat van wijndrinken.

1) Men vindt het meeste, wat Yaqut aan Muqaddasī zegt ontleend te hebben, terug in het artikel over de Russen van den (ouderen) Arabischen geograaf Ibn Rustah, welk artikel ik in een volgend nummer in vertaling hoop mede te deelen. Daar zal dan aog een en ander over Muqaddasī gezegd worden.

ROMEINSCHE RIDDERS EN RUITERS

DOOR

DR. G. E. W. VAN HILLE.

In den heroëntijd was de cavalerie, of wil men liever: het strijdwagenscorps het belangrijkste wapen in den strijd; de aanzienlijke Baoules trokken in hun wagens ten strijde, gevolgd door scharen voetvolk, van wier wapenfeiten we evenwel niet veel vernemen. We krijgen vaak den indruk, dat deze troepen niet veel anders doen dan als toeschouwers fungeeren van de zich in duels oplossende gevechten der edelen, wier persoonlijke heldendaden geschikte stof opleveren voor het Homerische epos. In werkelijkheid zullen echter de wagenstrijders wel in onderling verband zijn opgetreden, gelijk we bij andere volken kunnen waarnemen. Het behoeft ternauwernood een bewijs, dat voor het wapen der wagenstrijders alleen de grooten der aarde geschikt zijn en daarmede is dan ook in overeenstemming, dat bij de Boeotiërs, te Chalkis en te Eretria de hoogere standen met de namen ἱππεῖς, ἱπποβόται, ἡνίοχοι καὶ παραβάται worden aangeduid, evenzooveel bewijzen voor het verband tusschen ruiterdienst en ridderstand en van de afstamming der ruiters van de wagenstrijders der oudheid. Nog Xenophon (Hipp. 1. 9) oordeelt: roùs inлéas díjλov ὅτι καθιστάναι δεῖ κατὰ τὸν νόμον τοὺς δυνατωτάτους καὶ χρήμασι και oμao en evenzoo zegt Dionysius Halicarnassensis (4. 8), dat Servius Tullius de ruiters koos ἐκ τῶν ἐχόντων τὸ μέγιστον τίμημα καὶ κατὰ γένος ἐπιφανῶν. Hoe zou het ook anders kunnen?

Het is een hopeloos werk de berichten van Livius over het ontstaan en de uitbreiding van het Romeinsche ruitercorps tot een begrijpelijk geheel te fatsoeneeren, maar we doen de traditie niet al te veel geweld aan, als we de volgende voorstelling aannemen, waarbij ik het vermijden zal in bizonderheden af te dalen: Romulus vormde drie groepen ruiters of ridders zeker uit de aanzienlijksten der burgers, een later vorst (Tarquinius Priscus, volgens Dion. 3. 71) verdubbelde hun aantal, maar de oude namen der groepen, die dezelfde waren

« PrécédentContinuer »