Images de page
PDF
ePub

Hij deelt mede, dat er „,45 ghesonde mannen, al in Sijde gekleet" terugkeerden.

In ieder geval was de terugkomst van Van Noort dan toch nog heel wat minder weelderig dan die van Drake, die met purperen en damasten zeilen, vlaggen en wimpels de Theems opstevende 1). Het was volgens het journaal den 26 Augustus 1601, dat Van Noort het anker voor de stad Rotterdam liet vallen. Groot was de vreugde der Rotterdammers, dat het nu ook een Nederlander gelukt was de reis om de aarde te volbrengen. Feestelijk klokgelui verwelkomde den koenen zeereiziger en zijn mannen. Van de vier schepen, waarmee Van Noort uitgevaren was, bracht hij er echter slechts één terug, de Mauritius, het admiraalschip. Van de 248 mannen, waarmee hij vertrokken was, keerden er slechts 45 weer. De „60 tonnen schats, meest ongemunt goud”, die hij volgens eigen getuigenis aan boord had, waren dus wel duur gekocht.

Al spoedig na zijn behouden terugkeer is Van Noort in 's Lands dienst overgegaan. In 1602 zien we hem onder Obdam naar Spanje gaan. Hij kwam met een prijs terug en werd door de StatenGeneraal om zijn buitengewone dapperheid met een gouden ketting vereerd. Na deze belooning keerde hij weer met eenige schepen naar de Spaansche kusten terug.

In 1607 leefde hij te Rotterdam, zoodat hij in deze stad voorloopig zijn domicilie schijnt gehouden te hebben. Volgens Wassenaar 2) is hij tot het einde zijns levens in 't Lands dienst gebleven en op 's Lands kosten op „soldaetsche wijse", in de St.-Bartholomeuskerk te Schoonhoven begraven.

In de beschrijving der stad Schoonhoven door Henricus van Berkum (Gouda 1762) lezen we op pag. 408 het volgende:

„In deze kerk is begraven de vermaarde Olivier Van Noort, dewelke in Juni 3) 1598 uitgezeyld en in Augustus 1601 weeder gekeert is, zijnde de eerste der Nederlanders die de wereld roemrugtig heeft omgezeyld: men ziet thans, aan den Oostmuur der kerke, een schoon stuk metaal Geschut, in het jaar 1578 te Utrecht gegoten en konstig gewerkt, door dezen Olivier aan de stadt Schoonhoven vereert) het welk met hem, volgens het daarop gesneden

1) Van der Chijs.

2) Historisch verhael aller gedenckwaardighe geschiedenissen enz. 9de deel pag. 106.

3) Weer een andere tijdsvermelding.

4) Dit doet vermoeden, dat Van Noort zich te Schoonhoven gevestigd had.

opschrift in drie jaaren, de Wereld heeft omgezeyld. Op de zerk 1) van het Graf van den gemelden Heere Olivier Van Noort staat van boven het schip, voorts een kleedt met starren bezaayt, daarop een Aartbol, en daaronder het Wapen, verbeeldende in het midden een Baare, onder en boven een star met zes punten, onder het wapen en kleedt staat op een Banderolle dit Latijnsch grafschrift: Hic ille est totum velis qui cir cuit orbem,

Dit is:

A. Magellano quartus Oliverius.

Hier rust Heer Olivier Van Noort, naa Magellaan De vierde, die te scheep de Aarde is omgegaan. en daar onder:

Hier rust de E. Heer Olivier van Noort, in zijn leven CapiteinAdmiraal, ende Capitein Generaal over de eerste vloot, die uyt deze Nederlanden door de straat Magellanes de geheele Weereld heeft omgezeyld; sterft den 22sten Febr. 1627."

De eenige herinnering, die Rotterdam bezit aan zijn grooten zeevaarder is sinds 1880 de Olivier van Noortstraat.

Rotterdam, 1913.

J. M. DROOGENDIJK.

1) Deze Grafzerk is afgebeeld in ,,Mannen ter Zee".

NASCHRIFT.

Een enkel woord in verband met bovenstaand artikel. Toen bij het verschijnen van het eerste deel mijner „Oude Voyagiën" daarin voor het tweede deel de reis van Olivier van Noort werd aangekondigd, was de heer Droogendijk zoo welwillend mij de door hem verzamelde gegevens ten gebruike aan te bieden. Wij kwamen daarom overeen deze afzonderlijk en vooraf te publiceeren; van daar dit artikel. Eén punt door den heer Dr. aangeroerd wil ik echter nog even aanroeren: de vraag n.l. of van Noort reeds vroeger reizen gedaan had. Buchelius zegt in zijn Diarium, na gesproken te hebben over Van Noort's waardschap te Rotterdam: inde ante paucos annos Indicam profectionem tentavit non infeliciter, quamvis non desint, qui pyratarum potius quam mercatorum more illum hanc confecisse navigationem existument." Uit de door mij gespatieerde woorden, geschreven in 1598, dus bij Oliviers vertrek („nuper Roterodamo solvit" vangt de zinsnede trouwens aan) blijkt m.i., wat tot dusver niet bekend was, dat Olivier reeds enkele jaren te voren niet zonder succes naar

Indië beproefde te reizen, waarbij hij zich dan, naar sommiger oordeel, meer als zeeroover dan als koopman zou hebben gedragen.

Wat er door hem eigenlijk gedaan is blijkt niet; dat hij aan de reis van De Houtman zou hebben deelgenomen, is natuurlijk buitengesloten. Wij zullen dus moeten denken aan andere tochten in die richting, waarbij buit op de Spanjaarden of Portugeezen werd behaald, maar waarvan tot dusver geen kennis tot ons is gekomen. Dit bericht van Buchelius, die als Utrechtenaar zijn oud-stadgenoot zal hebben gevolgd, als geleerde met minachtenden trots op den herbergier neerziende, maakt verklaarbaar, waarom van Noort voor leider der Magelaansche vloot in aanmerking kon komen. Er is wel eens den spot gedreven met dezen herbergier, die zich op een gegeven oogenblik als wereldreiziger ontpopt en over het algemeen is het oordeel over hem niet gunstig. Mijn onderzoek heeft mij echter den indruk gegeven dat van Noort voor zijn taak volkomen berekend was; dat hij de geheele onderneming met strenge maar vaste hand en met blijkbare kennis van zaken heeft geleid en dat hij, al zijn ook de financieele resultaten niet schitterend geweest, (want van de 60 ton gouds, die hij zou hebben meegebracht, hebben naar ik meen de reeders nooit een cent gezien) onder onze mannen ter zee van die dagen met eere moet worden genoemd. Dat hier aan te toonen ligt echter buiten het bestek van dit Naschrift; ik kom hierop terug in het tweede deel mijner „Voyagiën”, waarin de reis van van Noort aan de hand van zijn Journaal uitvoerig wordt besproken.

M. G. DE BOER.

De reis van Maarten Mooy naar Groenland in 1786.

Het journaal van den commandeur Maarten Mooy betreffende zijn reis met het schip Frankendaal bevat eenige bijzonderheden omtrent de walvischvangst, die naar onze meening niet van belang ontbloot zijn.

Bij het doorlezen van dat verhaal heeft het ons getroffen, hoe druk die vangst toen gedreven werd. Maar laten we den kapitein op den voet volgen.

[ocr errors]

Het schip Frankendaal was sterk gebouwd, rijkelijk voorzien van victualie, had zeven sloepen aan boord en eene equipage van 43 man, voor het meerendeel geen Nederlanders. Zie hier de monsterrol. Stuurman: Jacob Vos, van Callantsoog, zwager van den commandeur. Speksnijder: Luitjen Jansz, van 't Veur (het Eiland Föhr?) dito Maat: Albert Weelke, van de Wezer.

Harpoenier: Hendrik Eden, van dito.

dito : Jacob Kleyn, van Callantsoog. dito : Albert Weelke, van de Wezer.

Opper kuiper: Frederik Swart, van Bremen.

Bootsman: Jacob Mooy, van Callantsoog, neef van den commandeur. Meester: Hermanus Sneeper, van Amsterdam.

Opper Timmerman: Arien Bunjen, van Oldenburg.

Onder Timmerman: Hendrik Stoopman, van Delmerhorst.

Schieman: Pieter Kater, van Callantsoog.

Bootsmansmaat: Eelmer Mooy, van dito, zoon van den commandeur,

oud 19 jaren.

Kok: Hendrik Witje, van de Wezer.

Matrozen waren:

Jan Jansen, van 't Feur.

Johan Benjamin Scheen, van Dantzig.

Jan Frederik Grootjan, van Bremen.
Hendrik Jurgens, van 't Feur.
Jan Frederik Carel, van Stettin.
Jan Boekwinkel, van Osnabrug.
Christiaan Strooper, van dito.
Hendrik Esdoorn, van Haasberg.

Jurgen Dirk Lamke, van de Wezer.
Jacob Doorn, van Callantsoog.
Meindert Weelke, van de Wezer.
Jan Suads, van dito.

Pieter Pieters van 't Feur.

Jan Roelofs, van dito.

Hendrik Steemes, van Osnabrug.

Jacob Mooy, van Callantsoog, zoon van den commandeur, oud 17 jaren.

Barent Hulskamp, van Munsterland.

Willem Kulling, van Hessen.

Frans Hendrik Smit, van Pruisminne.
Coenraad Damke, van dito.

Johan Furstenhof, van dito.

Gerrit Boekwinkel, van Osnabrug.
Arien Sweerds, van Oldenburg.

Aldert Weelke, van de Wezer.

Fredrik Luitjes, van 't Feur.

Hendrik Buckman, van Hanover.

Coenraad Louwrensz, van 't Feur.

Koksmaat: Albert de Boer, van Callantsoog.

Kajuitwachter: Teunis Mooy van dito, zoon van den commandeur, oud 12 jaar.

Er waren dus 33 Duitschers en 10 man van Callantsoog.

De reederij, die het schip uitzond, stond onder directie van den heer Jan Gildemeester Jansz.; de commandeur deed nu zijn 17de Groenlandsvaart voor denzelfden patroon.

Zaterdag 22 April 1786 werd het anker gelicht en zeilde men van Amsterdam naar Pampus, laadde daar 's Maandags victualie, bier, versch water en lijnen op een lichter over om het schip vlotter te maken en liet den volgenden dag voor 25 guldens door drie waterschepen het schip over de droogte slepen. Woensdag 26 April nam men in de Kuil van Marken de waren weer van de lichter over.

Dinsdag 2 Mei lag de Frankendaal bij 't Horntje van Texel voor anker, maar liep 's namiddags met nog 13 andere Groenlandvaarders door het Nieuwe Gat naar buiten en zette van de Uiterton N. ten W. aan, met bramzeils en lijzeils bij.

Op den middag van Vrijdag 5 Mei werd bevonden: breedte 59° 45′ en afgezet N.N. W. N. 26 mijl; de gegiste breedte was 59° 35' en de lengte 17° 2'; 's avonds kwam men tegen Hitland aan en had het eiland Hanglip op 't kompas W. ten N. op 4 à 5 mijlen. Er werd toen Oost over gewend. Den volgenden morgen werd Noordwaarts gewend, 's namiddags het bestek gesteld op bevonden

« PrécédentContinuer »