Images de page
PDF
ePub

zooveel mogelijk bewaard; „men gaat toch niet een ouden domkerk met schuurpapier gladschuren!" De brieven loopen van af 1519, na het gesprek met Miltiz, en geven een veelzijdig beeld van den grooten hervormer; wij leeren hem hier kennen in al zijn beminnelijkheid als vader en echtgenoot; men leze b.v. de schalksche brieven aan Katharina van Bora:,,meiner herzlichen Hausfrau Katharin Lutherin, Doktorin, Zülsdorferin, Säumarkterin (Luther bezat te Zülsdorf een huis en aan de Säumarkt een tuin) und was sie mehr sein kann," verder den laatsten troostbrief aan den stervenden vader, den echt kinderlijken brief aan zijn zoontje Hänschen!

Daarnaast vindt men evenwel brieven van geheel anderen aard; een uitvoerig schrijven aan Paus Leo X, ter begeleiding van zijn geschrift,,Von der Freiheit eines Christenmenschen", waarin hij zijn standpunt tegenover Cajetanus, Miltiz en Eck uiteenzet, den Paus tracht te waarschuwen tegen zijn omgeving, en van zich zelf verklaart: „Ich bin dem Hader feind, will niemand anregen noch reizen, ich will aber auch ungereizt sein. Werd ich aber gereizet, will ich, Gott will, nit sprachlos noch schriftlos sein."

ob

Wij vinden hier verder een brief aan Cranach over het gebeurde te Worms: „ich meinte, Kaiserliche Majestät sollte einen Doktor oder fünfzig haben versammelt und den Mönch redlich überwunden, so ist nichts mehr gehandelt denn so viel: Sind die Bücher dein? Ja! Willst du sie wiederrufen? Nein! So heb dich!" Verder deelt hij hierin mee, dat hij moet vluchten. „Ich lasz mich eintun und verbergen, weisz selbst nit, wo. Musz ich doch guter Leute Rat nicht verachten bis zu seiner Zeit!

Typisch voor Luthers standpunt is eindelijk een brief waarin hij Georg Buchholzer, Proost te Berlijn, wiens markgraaf aan sommige katholieke gebruiken gehecht blijkt, op dit punt gerust stelt. Als Uw vorst op een koorkleed gesteld is,,,so gehet in Gottes Name damit herum, und hat euer Herr an einer Chorrock nicht genug so ziehet derer dreie! Denn solche Stücke, wenn nur der Miszbrauch davon bleibet, gehen oder nehmen den Evangelio gar nichts. Und könnt ich's mit den Pabst, und den Papisten so weit bringen, wie wollt ich Gott danken und so fröhlich sein!"

Zoo zou men willen blijven citeeren, wat trouwens bij een keurcollectie niet vreemd is. Plaatsgebrek dwingt ons echter tot beperking, daarom moeten we ook de bespreking van twee andere deeltjes tot de volgende aflevering laten rusten. Alleen zouden we den wensch willen uitspreken, dat ook van Luthers eigenlijke strijdschriften eens een dergelijke collectie mag worden uitgegeven.

Max Lenz over Napoleon. - Dat in deze dagen van herdenking ook de aandacht valt op den man, tegen wien honderd jaar geleden

half Europa zich keerde, is verklaarbaar; de derde uitgave van Lenz's rijk geïllustreerd werk over Napoleon, nog altijd in zijn korte samenvatting een der beste monografieën van den genialen Corsicaan, kan dan ook zeker op belangstelling rekenen (Monographien zur Weltgeschichte No. 24). Bleef het werk in zijn opzet onveranderd, de bezitters van de eerste uitgave zullen zien, dat Lenz op één plaats een belangrijke uitbreiding aanbracht. De schrijver bespreekt n.l. in verband met den vrede van Amiens de vraag, of Napoleons oorlogen slechts het uitvloeisel waren van de,,wilde Machtgier eines von seinem Genie und seinem Glück berauschten Despoten", dan wel, of hij te strijden had met krachten, die reeds vóór zijn optreden bestonden, die sterker waren dan hij en die zijn daden uitlokten en richting gaven aan zijn politiek. Volgens Lenz nu is het de strijd met Engeland geweest, die al zijn daden tegen het vasteland heeft uitgelokt. En nu is het volgens hem na Amiëns niet Napoleon, maar Engeland, die voor het weer uitbreken van den oorlog aansprakelijk moet worden gesteld. Hij staat hierbij tegenover von Treitschke en von Sybel en op het standpunt van Ranke, die reeds in zijn Hardenberg opkwam tegen hen, die Napoleon zich voorstellen,,wie eine Eroberungsbestie, auf den Augenblick lauernd, wo er einen nach dem andern seiner Nachbarn verschlingen könnte".

Voor wie in deze hoogst belangrijke kwestie zich nader oriënteeren wil, zij verwezen naar het hier vroeger besproken werk van Wahl: Geschichte des Europäischen Staatensystems im Zeitalter der französischen Revolution und der Freiheitskriege. In dit voortreffelijke werk, dat juist in kwestie's als deze zoo scherp de verschillende opvattingen naast elkaar stelt, komt deze schrijver tot een resultaat, dat eenigszins van dat van Lenz afwijkt. Hij onderscheidt twee vragen: ,,Wiens daden hebben de oorzaak van den krijg gevormd? en wiens wil heeft dien doen ontstaan? Mogelijk is toch, dat hij, die aan het eerste schuldig is, toch niet den wil had den krijg te doen ontstaan. Dat laatste staat ook ten opzichte van Napoleon bij Wahl boven allen twijfel; Napoleon wilde op dit oogenblik geen oorlog; hij overschatte echter de behoefte aan vrede van Engeland; door zijn brutale „Einschüchterungsversuche", o.a. de bekende scène tegen den Britschen gezant Withworth, stelde hij echter het Britsche ministerie in de gelegenheid den oorlog, dien men daar onvermijdelijk achtte, te beginnen. „Napoleon will zwar theoretisch den Frieden, wenigstens für einige Zeit, aber einen Frieden mit unbedingten Vorherrschaft über Europa, wie sie das unbesiegte England nicht zu dulden gewillt war und nicht dulden konnte. In letzter Linie is also seine (Napoleons) Politik für den Wiederausbruch des Krieges verantwortlich."

De regeering van Karel V. De Historische Bibliotheek onder redactie van Prof. Brugmans, waaraan we reeds verschillende uitnemende aanvullingen onzer historische literatuur danken, is nu verrijkt met een werk van. Dr. J. S. Theissen: De regeering van Karel V in de Noordelijke Nederlanden (Meulenhoff en Co. Amsterdam). De vraag kan gesteld worden, of op dit oogenblik, nu er in dit tijdperk nog zoo betrekkelijk weinig is gewerkt, reeds de tijd voor deze samenvatting is gekomen. Dr. Theissen, die zich bij zijn bronnenonderzoek heeft moeten beperken tot wat de voornaamste NoordNederlandsche archieven aan bouwstoffen bevatten (die te Brussel en te Rijsel zijn niet gebruikt), had echter niet de bedoeling om naar volledigheid te streven, maar om een overzichtelijk beeld te geven van Karels persoon en regeering.

Het werk is in vijf hoofdstukken verdeeld. Na een korte inleiding worden eerst in een mooi hoofdstuk de heerscher zelf en diens voornaamste dienaren geschetst; het eigenaardig karakter van den keizer wordt in zeer waardeerende termen besproken. Zeer uitvoerig wordt daarna het tot stand komen der uiterlijke eenheid behandeld; uit den aard der zaak is de lectuur der eindelooze verwikkelingen veel minder aantrekkelijk; trouwens om van dergelijke stof een boeiende beschrijving te geven, zou men over het talent van een Pirenne moeten beschikken. Van enkele zaken van meer algemeen belang, als b.v. het verdrag van Augsburg en de Pragmatieke Sanctie zou men echter wel iets meer willen vernemen, dan wat hier op anderhalve pagina wordt meegedeeld en trouwens in elk uitvoerig leerboek te vinden is.

Beter geslaagd schijnen de hoofdstukken over den inwendigen toestand en over de centrale regeering en haar wijze van werken, waarin zeer veel merkwaardigs wordt medegedeeld uit stukken uit het Rijksarchief; aardige mededeelingen vinden we hier b.v. over Gorcum en Zierikzee, Kampen en tal van andere steden, over moeilijkheden tusschen de standen, over de uitspattingen van enkele edelen als de heeren van Reimerswaal, waarbij een enkel woord van verduidelijking trouwens niet te onpas zou geweest zijn. Een hoofdstuk over de geestelijke stroomingen besluit het boek, dat, evenals de andere deelen dezer serie met mooie en weinig bekende prenten is verlucht.

DE B.

Mededeelingen op geographisch gebied.

-

De Duitsche Zeekabelpolietiek. Onder den titel van Die Deutsche Seekabelpolitik zur Befreiung vom Englischen Weltmonopol verscheen in de serie Meereskunde van de hand van Dr. R. Hennig een voordracht, waarin bepleit wordt, dat, behalve een vloot, Duitschland voldoende kabels moet hebben om zich van de drukkende overmacht van Engeland te kunnen ontdoen. Eerst na 1890 kwam duidelijk aan het licht de groote noodzakelijkheid van eigen kabels. Voor dien tijd hadden, behalve Engeland, alleen Frankrijk en de Vereenigde Staten eigen verbindingen en dan alleen nog door den Atlantischen Oceaan. Vooral na 1893 moest dan Frankrijk, dan weer een ander land, de willekeur van Engeland op het gebied van de telegraaf ondervinden. Tijdens den Spaansch-Amerikaanschen Oorlog moest Spanje ondervinden de groote strategische beteekenis van eigen kabels te bezitten. Tijdens den Boerenoorlog werden letter- en cijfertelegrammen niet doorgelaten, terwijl andere slechts dan overgeseind werden, als ze absoluut onverdacht waren. Zelfs die tusschen volkomen neutrale landen! Zoowel Duitschland als Frankrijk begonnen te begrijpen, dat Engeland zijn wereldinvloed wellicht meer te danken had aan zijn kabelverbindingen dan aan zijn vloot.

Na groote moeilijkheden overwonnen te hebben, werd eindelijk een eerste transatlantische kabel gelegd via de Azoren naar NewYork, de Emden-Vigo-New-York kabel. Van invloed is ook de kabel Köstendsje-Konstantinopel, niet alleen om onafhankelijk te zijn, van de slechte Turksche telegraaflijnen, maar ook om in de toekomst een verbinding te hebben met de telegraaflijn langs den Bagdadspoorweg. Door de samenwerking met Nederland ontstond de Duitsch-Nederlandsche telegraafmaatschappij, om verbinding te krijgen met OostAzië en met den Amerikaanschen kabel van San Francisco-Philippijnen, door Yap te verbinden met Sjanghai, waardoor een niet Engelsche verbinding van Oost-Azië en de Nederlandsche kolonies met Duitschland en Nederland mogelijk werd.

Naar het Zuidelijk Halfrond is aangelegd de kabel Borkum-Teneriffe-Monrovia, Van hier uit ligt nog een Duitsche kabel naar Pernambuco in Brazilië, die hoogst waarschijnlijk wel tot Buenos-Ayres verlengd zal worden.

Het onderzoek der hoogere luchtlagen. Het jaar 1912 is wel merkwaardig geweest: niet alleen werd op 2 Juni 1912 weer een dieper gedeelte in de Philippijnen - kil gevonden (9788 M.), maar ook werd het record geslagen in de hoogte. Op 12 September 1912 werd door het Meteorologisch Observatorium te Batavia een ballon opgelaten, die de reusachtige hoogte van 30800 M. bereikte. De directeur W. v. Bemmelen liet ballons op, om na te gaan, of hier ook Westenwinden in de hoogere luchtlagen voorkwamen, zooals in DuitschOost-Afrika boven 20 K. M. hoogte. Dat dit van veel beteekenis is, moge hieruit blijken, dat de hoogterook" van de uitbarsting van den Krakatau in 1883 juist in westelijke richting zich verplaatst had. Nu heeft v. Bemmelen dit schema kunnen opstellen :

Luchtstroomingen boven Batavia op 12 September 1912.

[blocks in formation]

Hieruit blijkt: 1. Op dien lente-dag reikte de Z. O. passaat boven Batavia maar tot 3 K.M. hoogte; 2. Daar boven kwam voor de antipassaat, die een luchtlaag van ± 5 X zoo groote hoogte in beweging bracht, en die weer te scheiden is in een lager gebied en een boven-gebied, waarvan het ie de grootste snelheid had

3. Op meer dan 19 K.M. kwam werkelijk de voor 't eerst in O. Afrika waargenomen Westen-wind voor, terwijl 4 op een grootere hoogte dan 25 K.M., de stormachtige Oosten-winden waaien, die het Krakatau-stof 3 jaren lang om de aarde in westelijke richting bewogen hebben. Vandaar de benaming Krakatau-wind.

Dit resultaat werd bevestigd door verschillende ballon-opstijgingen, die evenwel lang niet die hoogte bereikten; v. Bemmelen kon daardoor waarnemen, dat in het vochtige jaargetijde, van December tot Maart, de antipassaat gemiddeld 1 K.M. hooger voorkwam dan in het droge jaargetijde, van Juni tot September. Daaruit kan besloten worden dat de invloed der moesons, dus ook de invloed der warmtetoestanden der aardoppervlakte, reikt tot de boven-grens van den anti-passaat, d.i. tot 15-17 KM. hoogte en dat dus daar moet liggen het grensvlak van dat gedeelte der atmosfeer, dat onder invloed van de verwarming der aardoppervlakte staat, dus dat gedeelte, dat door Teisserenc de Bort Troposfeer genoemd wordt. De buitenmantel of Stratosfeer ondervindt dien invloed niet.

« PrécédentContinuer »