Images de page
PDF
ePub

de maagdelijke wouden aan den Evenaar betreedt, dat is de onmetelijkheid, het duister, de stilte en de eenzaamheid dezer omgeving. Daar gevoelt men den eerbied, de plechtigheid, de vreemde geheimzinnige vrees, die onze voorouders moeten gevoeld hebben in de donkere wouden van Gallië of Germanië. Meermalen waant men zich in een groote kerk te zijn: talrijke pilaren van allerlei vorm en gedaante rijzen op en dragen een reusachtig dak van levend groen. Spaarzaam dringt er een lichtstraal door, die zachte lichtplekken teekent op het bloemlooze tapijt van verdroogde bladeren, beneden uitgespreid.

(Naar H. J. MOZANS: Along the Andes and down the Amazon. 1911.
J. S. VERBURG.

Een Weezenoproer te Rotterdam in het jaar 1809 1).

Den 19den Juni van het jaar 1809 kwamen de Regenten van het Burgerweeshuis te Rotterdam des avonds om zeven uur in een extra-vergadering bijeen.

In deze bijeenkomst bracht de praeses, Vader J. E. Oudemans, een schrijven ter tafel van den Heer van Teylingen, Burgemeester dier stad. Deze missive was geschreven ingevolge een aanschrijving van den Landdrost van Maasland, inhoudende, dat Zijne Majesteit, de Koning van Holland, ter verdere executie van zijn decreet van Hooimaand 1808, den Minister stellig had gelast alle jongelingen die den 16-jarigen leeftijd hadden bereikt en in Godshuizen werden opgevoed, voor den 1sten van Hooimaand naar Utrecht te zenden. Den volgenden dag reeds den 20sten Juni moest een lijst, met de namen der Rotterdamsche weezen, die hiervoor in de termen vielen, bij den Burgemeester worden ingeleverd.

Het was niet de eerste maal, dat er een zoodanig schrijven was gekomen.

Reeds in September 1806 was er door de Regenten een missive ontvangen, die denzelfden geest ademde. Met groote moeite had men toen nog kunnen voorkomen, dat de weesjongens moesten vertrekken om soldaat te worden.

Of men het onheil nu weer van de hoofden der hun toevertrouwde pupillen zou kunnen afwenden? De heeren betwijfelden het!

Toch zouden zij een poging wagen. De Regenten Oudemans en J. J. Chabot zouden den volgenden morgen naar den Burgemeester gaan, om voor het Rotterdamsche Weeshuis vrijstelling van den maatregel te vragen. Ze zouden de billijkheid van hun verzoek hierop gronden, dat het decreet van 1808 alleen maar betrekking had op hen, die opgevoed werden in instellingen, welke gesteund werden uit Rijks- of Gemeentekassen, wat met het Rotterdamsche

1) De stukken voor dit artikel berusten in het archief van het Burgerweeshuis te Rotterdam.

TIJDSCHRIFT V. GESCH., LAND- EN VOLKENK. XXVIIIe jaarg.

17

Burgerweeshuis niet het geval was.

Verder zouden ze wijzen op den te verwachten tegenstand van de jongens, die wel tot den zeedienst, maar niet tot den landdienst genegen waren. Ook zouden ze zijn Edel Groot Achtbare er opmerkzaam op maken, dat zij de Regenten bij uitvoering van het besluit, niet zouden kunnen voldoen aan den last, hun gegeven door de weldoeners en oprichters van het Weeshuis, om nl. de kinderen tot gezeten burgers op te voeden. De burgerij zou dit den Regenten ongetwijfeld ten kwade duiden, en deze zouden dan weleens „de onschuldige slachtoffers kunnen worden van een ongenoegen, daarover opgevat".

Om voor dit laatste alvast gevrijwaard te zijn, zouden de twee afgevaardigden den Burgemeester vragen, om, wanneer er aan het verzoek tot vrijstelling niet kon worden voldaan, zulk een richting aan de zaak te geven, dat het ter kennis van de burgerij gebracht werd, dat de overbrenging van de weezen in 's lands dienst niet het werk van de Regenten was, maar een onderwerping aan hooger orde, welke zij niet mochten, noch konden weerstaan."

al

Het is niet onmogelijk, dat één of meer der Regenten het voorstel deden, om te weigeren gevolg te geven aan de aanschrijving. In de zeer breedvoerige notulen van deze vergadering en de daaropvolgende is daarvan echter niets te bespeuren. En mag er een enkele van de negen Buitenvaders dit zijn de Regenten met dit voorstel gekomen zijn, dan zal hem door zijn medeleden wel aan het verstand gebracht zijn, dat de aanneming daarvan voor hen wel eens zeer onaangename gevolgen zou kunnen hebben, terwijl de weezen er toch niet mede gebaat zouden zijn.

-

In ieder geval kwam men tot overeenstemming over de houding, die men verder in deze zaak zou aannemen. Men zou de lijst inleveren als de Burgemeester niet op hun verzoek inging. En dat de heeren Oudemans en Chabot nul op het request zouden krijgen, de Regenten waren er al zoo van overtuigd, dat de Schoolmeester Maan alvast gelast werd een lijst op te maken van al de jongens boven de zestien jaar. Achter den naam moest hij de in het oogloopende gebreken vermelden.

Hiermede eindigde de eerste vergadering, die naar aanleiding van het Burgemeesterlijk schrijven gehouden werd. Voor de zaak goed en wel haar beslag gekregen had, zouden de heeren er nog een-entwintig moeten houden!

Zooals ze wel vermoed hadden, leverde het bezoek bij den heer van Teylingen niet veel op. Het schrijven van den Landdrost was zoo stellig geweest, dat er niets aan te veranderen viel. De lijst. moest opgemaakt en ingeleverd worden. Het eenige, wat de Vaders.

hadden weten te bereiken, was, dat de Burgemeester den Landdrost met de bezwaren en bedenkingen van de Regenten op de hoogte zou brengen.

[ocr errors]

Nog denzelfden avond den 20sten Juni kwamen de Regenten te zamen om de lijst op te maken. Zij telde 104 namen. Bij deze lijst werd de volgende missive gevoegd:

"Wij houden ons in onze qualiteit van Vaders Regenten niet responsabel voor de gevolgen, die uit deze afgevorderde opgave mochten voortvloeien, voor ons zelve overtuigd zijnde, dat wij, ingevolge onze Vaderlijke verplichting (onderstreept) datgeene hebben gedaan, dat ons de omstandigheden der zaak toeliet en zullen van de maatregelen, die vervolgens zullen genomen worden, stilzwijgende aanschouwers zijn, teneinde ons verder onverantwoordelijk te stellen voor ons geweten, de Burgerij en onze weezen."

Hoewel de Regenten besloten hadden de zaak voorloopig voor de weezen geheim te houden, was er toch al het een en ander van uitgelekt. Staande de vergadering kwamen reeds zeven jongens vragen het huis te mogen ontlasten. Ze hadden bij geruchte vernomen, dat zij soldaat zouden moeten worden en wilden liever hun handwerk blijven uitoefenen.

Daar zaten de Vaders al in een moeilijk parket. Botweg weigeren wilden ze niet, daar de jongens dan misschien namen, wat ze niet krijgen konden. Toestaan ging echter nog minder, want wat ze deze zeven gaven, zouden de anderen ook komen vragen. De waarheid van het gerucht ontkennen deden zij niet, evenmin als het bevestigen. Ze zonden de jongens weg met de verzekering van de voortdurende zorg der Regenten voor het welzijn der kinderen en de mededeeling, dat zij thans geen besluit konden nemen omtrent het verzoek tot ontslag, daar de vergadering niet voltallig was. Vier van de negen Regenten Ledeboer, Van Charante, Ellinkhuyzen, en Blom waren nl. afwezig.

-

Natuurlijk ging het als een loopend vuurtje door het Weeshuis, dat de Vaders niet ontkend hadden, dat de jongens soldaat moesten worden. De ontsteltenis door dit bericht veroorzaakt was buitengewoon groot. Den 25sten Juni, op een Zondag, kwamen de Regenten daarom ten huize van uitgezonderd Vader Ledeboer Vader Oudemans bijeen om te beraadslagen wat hun te doen stond. De blijkbare weerzin en de aan wanhoop grenzende droefheid" deed de heeren een zeer onderdanig gesteld request aan den koning zenden, dat door allen onderteekend werd. Een copie van dit request werd naar den Minister van Oorlog gezonden, een ander door den Voorzitter en Vice-Voorzitter den volgenden dag aan den Landdrost van Maasland ter hand gesteld.

Om de gemoederen der knapen wat te bedaren, besloten de Regenten tevens een aanspraak tot de weezen te houden. Bij afwezigheid der heeren Oudemans en Chabot, die naar Den Haag waren, werd deze toespraak door vader Van Charante gehouden. Zij luidde als volgt:

Kinderen! Het is U allen bekend, dat alle de jongens in de Godshuizen van alle gezindheeden en in alle steden des Koninkrijks, welke den ouderdom van 16 jaren en daarboven hebben bereikt zijn opgeroepen voor de Koninklijke Kweekschool en van meer dan eene stad zijn zij reeds daarheen vertrokken. Daar velen uwer geen lust hebben voor den dienst, zo begrijpen de vaders zeer wel, dat hun deze tijding heeft bedroefd. Wij hebben, als Uwe Vaders, alle pogingen aangewend, om U daarvan te bevrijden en had de Heer Burgemeester het mogen doen, gaarne zou hij U van den dienst verschoond hebben gezien, maar noch Zijn Edel Groot Achtbare, noch de Heer Landdrost vermogen zulks, daar 's Konings bevel het tegendeel ten stelligste vorderde.

Wij hebben ons dan tot Zijne Majesteit zelve gewend en schoon het misschien ons kwalijk zal genomen worden, hem gebeeden, om U onder ons bestuur en aan uw handwerk te laten; wij wenschen dat Zijne Koninklijke Majesteit onze bede zal gehoor geeven, doch wij hebben geen grond om U daarvan iets te beloven.

Kinderen, Zijne Majesteit denkt geheel anders als gij over den Militairen Stand; zelf een krijgsman zijnde, is deze stand bij hem in de hoogste achting, hij beschouwt den krijgsdienst als een weg waarop men roem, eer, bevordering en grootheid kan inoogsten en hij oordeeld U waarlijk dienst te doen met U daartoe op te leiden en, in zijne kweekscholen te bekwamen.

Wij weten niet, welke de uitslag onzer pogingen zal zijn, doch zo die mochten mislukken en gij geroepen wierd om naar het Kweekschool te vertrekken, zo raden wij U, lieve kinderen, onderwerpt U aan de schikkingen der Voorzienigheid en aan het bevel van Uw Koning; maakt U zelve niet ongelukkig door een nuttelooze en voor U verderfelijke tegenstand, maar bemoedigd U daarmede, dat, waar, en in wat stand gij U moogt bevinden, gij onder het oog en bewaring zijt van God, den Vader der Weezen en dat, zo gij U godsdienstig, deugdzaam en getrouw aan Uwe plicht gedraagt, hij U niet zal verlaten, maar Zijne bescherming verleenen.

Gedraagt U, hoe de zaak uitvalle, als brave weesjongens en wij zullen altoos Uwe liefhebbende Vaders zijn.”

De uitwerking van deze toespraak was een geheel andere, dan de Regenten er zich van hadden voorgesteld. De jongens hadden het wel begrepen: de Vaders hadden zelf niet de minste hoop, dat

« PrécédentContinuer »