Images de page
PDF
ePub

verborgenheid leefde. Voor zijn dood had hij nog een grievende beleediging ondergaan van den zoon van de Las Cases. Nauwelijks was Lowe van St. Helena teruggekeerd, of de zoon van Las Cases snelde naar Londen en gaf hem in 't openbaar met de karwats een slag in 't gelaat.

Vier jaar later, 11 November 1825, werd deze jonge man te Passy bijna het slachtoffer van een moordaanslag. Twee individuen, naar men vermoedt Italianen, trachtten hem door messteken om het leven te brengen. Door een samentreffen van omstandigheden, die op zijn minst vreemd genoemd moet worden, bevond zich Lowe op dat oogenblik juist in Parijs: nauwelijks was de misdaad bekend, of hij verliet haastig de stad. De publieke opinie, te recht of ten onrechte, beschuldigde hem van de misdaad.

[ocr errors]

Hudson Lowe stierf in 1844 in armoede te Londen op vijf en zeventigjarigen leeftijd. Bijna 10 jaar na zijn dood werden door M. W. Forsyth te Londen zijne „Mémoires" gepubliceerd, die uit zijn papieren getrokken waren. Dit werk werd ook in het Fransch vertaald onder den titel van Histoire de la captivité de Napoléon a Sainte-Hélène d'apres les documents officiels inédits et les manuscrits de Sir Hudson Lowe, ouvrage enrichi de près de deux cents pièces justificatives entièrement inédites". Deze publicatie heeft echter de nagedachtenis van Sir Hudson Lowe niet in eere hersteld. ,,Het zou noch rechtvaardig, noch billijk zijn" schrijft Lord Roseberry „om òf Lowe of Cockburn aansprakelijk te stellen voor de beleedigingen, die den keizer zijn aangedaan. Het zijn de ministers, die verantwoordelijk zijn voor de slechte behandeling van Napoleon I.

K.

Historische Mededeelingen.

Oude Geschiedenis.

Klassieke historici over de persoonlijkheid in de Geschiedenis. II. — Naast de beschouwingen van Eduard Meyer, in de aflevering van I Juli samengevat, verdienen die van Beloch overwogen te worden; ze zijn, zooals gezegd is, ontleend aan de Einleitung van zijn Griechische Geschichte.

,,De naieve geschiedenisbeschouwing ziet slechts de helden; de massaas, die achter deze staan, laten haar onverschillig. Zij viert Columbus als den ontdekker van Amerika, Moltke als den overwinnaar van Sedan, Bismarck als den man die de eenheid van Duitschland gewrocht heeft. En dat is inderdaad ook wat zich aan onze oogen voordoet. Er bestaan slechts afzonderlijke menschen; de begrippen „volk" of "menschheid" zijn abstracties. Dus is alles wat gebeurt de daad van een individu. Bij deze opvatting wordt de geschiedenis een dol spel van het toeval, en het is moeilijk te begrijpen dat ernstige mannen die zoo er over denken zich nog met haar inlaten. Wel is ook het individu een schakel in de reeks van oorzaak en gevolg, maar het is het resultaat van zoo gecompliceerde factoren, dat iedere analyse onmogelijk is; het is voor ons zonder meer gegeven. Wie wil verklaren waarom Bismarck de grootste staatsman van onzen tijd is geworden, of Moltke de grootste strateeg? En indien wij het al verklaren konden, dan zou daarmee nog niets gewonnen zijn, want hun historische beteekenis berust daarop dat zij op het juiste oogenblik op de leidende plaatsen zijn gekomen, wat van de besluiten afhing van de persoonlijkheid die de beslissende macht had, en die besluiten hadden wel eveneens hun oorzakelijken samenhang, maar volgden geenszins met noodzakelijkheid uit den staatkundigen toestand.

Maar keeren wij nu de stellingen om waarvan wij zooeven zijn uitgegaan. Columbus heeft Amerika ontdekt, zeker. Maar zou Amerika nog onbekend zijn, wanneer Columbus nooit geleefd had, of wanneer Isabella en de kooplieden van Sevilla hem niet de middelen voor zijn vaart verstrekt hadden? Op een dergelijke vraag

is het bijna steeds onmogelijk een zeker antwoord te geven, omdat wat eenmaal gewrocht is, zoolang het blijft bestaan, in den regel niet nogmaals gewrocht kan worden. Maar in dit geval is bij uitzondering een antwoord mogelijk; Amerika is in het jaar 1500 nog eens door Cabral ontdekt, door rein toeval, geheel zonder bedoelingen van den ontdekker. De ontdekking zou dus ook plaats gehad hebben, als Columbus niet te voren in West-Indië aangekomen was. De beteekenis van Columbus' daad beperkt zich dus hiertoe dat zij het bestaan van Amerika 8 jaren eerder aan Europa bekend gemaakt heeft dan anders gebeurd zou zijn.

Er is verder een uitgestrekt gebied van historische ontwikkeling, misschien het belangrijkste van alle, dat zoo goed als geheel buiten die inwerking der persoonlijkheid valt. Dat is het gebied van het ,,Wirtschaftsleben". Ook de machtigste despoot is hier machteloos, wanneer hij zich verzet tegen de door de omstandigheden gegeven ontwikkeling of poogt ze langs andere wegen te leiden; hij kan hoogstens zaden uitstrooien, die in den loop der tijden langzaam ontspruiten zullen, wanneer zij tenminste overeenkomen met de richting der ontwikkeling. Daarom moet ieder die het wordingsproces der geschiedenis begrijpen wil, met de studie der „,Wirtschaftsgeschichte" beginnen. Hoe naief hier dikwijls opgetreden wordt, toont de bekende strijdvraag over den Vader van het tolverbond, een vraag, waarop niemand natuurlijk een antwoord gevonden heeft: want het tolverbond is ontstaan, omdat het een economische noodzakelijkheid was. Daarom is het blijven bestaan en het rijk is eruit voortgekomen.

Maar laat ons verder vragen. Zou de stelling van Pythagoras nog onbekend zijn, wanneer Pythagoras niet geleefd had en wanneer er geen Pythagoreische school bestaan had? Of zouden wij zonder Newton de wet der zwaartekracht niet kennen? Of zouden we nog met de diligence reizen, wanneer Stephenson de locomotief niet uitgevonden had? Ik denk dat antwoord overbodig is. Wanneer eenmaal de voorwaarden van een wetenschappelijke ontdekking of een technische uitvinding aanwezig zijn, dan wordt ze gedaan, en of Piet of Klaas het doen, is volkomen onverschillig. Daarom is alle getwist over de prioriteit zoo kleingeestig en afstootend. Eenigszins anders is het gesteld op het gebied der kunst. Hier toch komt het er niet alleen op aan, dát iets verricht wordt, maar ook, hoe het gebeurt. Den Faust, zoo als hij is, kon alleen Goethe schrijven; slechts Raphael kon de Sixtijnsche Madonna schilderen; Wagner alleen kon de Nibelungenring komponeeren. Maar, wanneer wij niet langer het kunstwerk op zich zelf met zijn eigenaardigheden beschouwen, maar de ontwikkeling der kunst, die daarin tot

uiting komt, dan verandert het beeld. Ook al had Raphael nooit geleefd, dan zou toch de ontwikkeling der Italiaansche schilderkunst niet anders verloopen zijn, en ook zonder Goethe zouden wij onze klassieke literatuur hebben. Wel zijn Raphael en Goethe alleen bestaanbaar als produkten van den tijd, waarin zij leefden: indien zij eenige eeuwen vroeger ter wereld gekomen waren, dan zouden zij onder gunstige omstandigheden stellig ook grootsche meesterwerken geschapen hebben, maar hun scheppingen zouden van geheel anderen aard geworden zijn. Juist in de Grieksche letterkunde en kunst, met haar streng organische ontwikkeling, zien wij duidelijk de grenzen, die de tijdsomstandigheden aan de werkzaamheden van het individu stellen. Geen ander volk heeft zoovele op kunstgebied hoogbegaafde mannen voortgebracht, maar zij bleven binnen de perken, die hun door de gang der ontwikkeling gesteld waren, alsof zij onder den dwang van een wetsverordening stonden. Zoo wenden de dichters zich op een gegeven oogenblik van het epos naar de lyriek, dan van de lyriek naar het drama, tot eindelijk de poëzie geheel plaats maakte voor de redenarij. En geheel analoog is de gang der ontwikkeling op het gebied der beeldende kunst. Overal draagt het kunstwerk den stempel van den tijd, waarin het ontstaan is, en daarmee vergeleken treden de individuëele verschillen tusschen de werken der verschillende kunstenaars, hoe groot zij op zich zelf ook zijn, op het tweede plan. Een eenvoudige steenhouwer in den tijd van de peloponnesische oorlogen beeldhouwde mooiere standbeelden, dan de grootste meester twee eeuwen eerder. Wie zich ten volle van deze waarheid overtuigen wil, behoeft slechts de vitrines van een groote muntenverzameling te beschouwen.

Niet anders is het met de staatkundige ontwikkeling gegaan Nooit zijn er mannen geweest, die een meer onbeperkte macht bezeten hebben, dan de Romeinsche Keizers, en daar zij meestal den troon niet erfden, maar hem door eigen kracht verwierven, vindt men onder hen een veel grooter aantal personen van beteekenis, dan anders in monarchieën het geval is. En toch, hoe weinig zijn zij in staat geweest invloed uit te oefenen op den gang der geschiedenis. Zij zijn niet bij machte geweest, het steeds toenemende verval van de beschaving en daarmee van het rijk tegen te gaan of nieuwe geestelijke stroomingen, zooals 't Christendom, den voortgang te beletten. Men zou een geschiedenis van den keizertijd kunnen schrijven, die niets vermeldde over de persoonlijkheid van iederen heerscher op zich zelf, en toch zou geen trekje van beteekenis aan het beeld ontbreken. En aan den anderen kant zijn alle pogingen om de keizerheerschappijen te doen vallen vergeefsch gebleven, hoewel den keizers de steun ontbrak, die anderen vorsten het wettig bezit van hun macht geeft.

Nooit heeft de overschatting van de beteekenis van het individu zoo noodlottige gevolgen gehad als bij het vermoorden van Caesar. Deze was een van de grootste mannen die ooit geleefd hebben, een even geniaal staatsman, als veldheer en schrijver; geen wonder dat de samenzweerders geloofden dat 't voldoende was hem uit den weg te ruimen om de republiek te herstellen. De moord heeft de wereld gestort in een twaalfjarige burgeroorlog, maar verder niets aan den toestand veranderd, want tusschen de schijnbaar-constitutioneele regeeringsvorm van Augustus en de heerschappij, zooals Caesar die ingesteld had, bestaat ternauwernood een gering onderscheid, des te geringer, daar toch ook Caesar er niet aan had kunnen denken om den senaat geheel af te schaffen. In werkelijkheid is het niet Caesar die de heerschappij van den Senaat omvergeworpen heeft, maar de macht der omstandigheden. Wanneer Caesar, zooals Pompejus, binnen de perken der wet gebleven was, dan zou een ander de beslissende stap gedaan hebben.

Volgens de bekende uitspraak van een groot veldheer zijn het in den oorlog de groote bataillons" die den uitslag bepalen, altijd vooropgesteld, dat de innerlijke waarde van de tegenover elkander staande legers ongeveer dezelfde is, en alle veldheerskunst komt tenslotte hierop neer, dat men op het beslissende punt de sterkste is. Rome heeft Samnium, Carthago en Macedonië onderworpen, omdat het in staat was krachtiger legers op de been te brengen dan deze rijken; en Napoleon zou Europa niet veroverd hebben, indien hij niet aan 't hoofd van de kultuurstaat gestaan had, die toen 't dichtst bevolkt was. En de heele krijgsgeschiedenis, van Pyrrhus en Hannibal af tot aan de Amerikaansche vrijheidsoorlog toe toont ons, dat alle superioriteit van een aanvoerder niet opweegt tegen een groote meerderheid van manschappen bij de tegenpartij.

De oorlog leert ons evenwel nog wat anders, dat even belangrijk is, misschien nog belangrijker. Alleen in den oorlog kan het krijgskundige genie zich openbaren. De wereld zou nooit bemerkt hebben dat Hannibal of Moltke groote veldheeren waren, wanneer deze beiden geen gelegenheid gehad hadden om het op het slagveld te bewijzen. En zoo wekt iedere oorlog een groot aantal militaire talenten. Maar krijgskundige aanleg kan zich in zijn vollen omvang alleen maar toonen bij hen, die een plaats als bevelhebber innemen, en dat bereiken slechts weinigen. De mannen die ons leger in 1813 tot overwinning gevoerd hebben, hebben allen reeds aan den oorlog van 1806 deelgenomen, maar in ondergeschikten rang en niet in staat om een krachtdadigen invloed op den gang van zaken uit te oefenen. Geen twijfel kan er dus over bestaan, dat overal een menigte krijgskundige talenten aanwezig zijn, die

« PrécédentContinuer »