Zij besloot grepen te doen in de onderwerpen van bijzonderen aard en in de eerste plaats in die, waaromtrent de behoefte aan regeling der rechtsconflicten, de behoefte aan internationale rechtszekerheid zich het meest doet gevoelen. Het huwelijksrecht, het erfrecht, de voogdij en curateele, en een deel van het procesrecht behooren zonder twijfel tot die onderwerpen. Bij die regeling ging men natuurlijk uit van zekere algemeene beginselen, die op de bijzondere onderwerpen werden. toegepast, maar de afgevaardigden meenden vrij algemeen dat in dezen concreten vorm de beginselen meer kans hadden door de Regeering te worden aangenomen, dan in dien van naakte abstracte regelen waarvoor men allicht zou terugdeinzen. Voorts oordeelde men dat in dien concreten vorm de voorstellen der Conferentie meer de algemeene belangstelling zouden wekken die onmisbaar was om de toetreding der staten. te erlangen. Na het sluiten der Conferentie had vooral de Nederlandsche Regeering hare verdere gedragslijn vast te stellen, en te overwegen wat geschieden moest om aan de besluiten der Conferentie wettelijke kracht in de verschillende landen te verzekeren. Zou zij daartoe alle ontwerpen tegelijk aanbieden? Zoo neen, welke dan in de eerste plaats? Zij koos dat betreffend het Procesrecht. Waarom? Vooreerst om het groote practische belang van dit gedeelte der wetgeving. Het beheerscht het geheele privaatrecht, in zijnen vollen omvang. Vervolgens hangt het, minder dan andere deelen, met de grondbeginselen van het recht te zamen. Eindelijk wordt vooral op dit gebied dagelijks het bezwaar gevoeld, aan de zuiver territoriale werking der wet verbonden. En dit laatste geldt voor elk der vijf onderwerpen van procesrecht, in het ontwerp-tractaat geregeld. Gaan wij, om dit aan te toonen, achtereenvolgens elk dier onderwerpen na. 1. Dagvaarding van personen die zich in een ander land bevinden. Even als ingezetenen voor de rechtbank gedagvaard worden door eene aan hunne woonplaats beteekende dagvaarding, zoo zou men meenen dat de billijkheid medebracht datzelfde stelsel toe te passen op personen in den vreemde gevestigd. Waarom is dit tot dusverre niet geschied? Hiervoor bestaat, naar ik meen, een theoretische en een praktische grond. De theoretische grond is deze. De deurwaarder, die iemand dagvaardt, om voor een rechtbank te verschijnen, wordt geacht zijn tusschenkomst te verleenen tot de uitoefening van het recht van jurisdictie van den staat, al moge ook, zooals thans in Nederland, de dagvaarding op last van bijzondere personen en niet meer krachtens mandement van den rechter geschieden. Die opvatting, al heeft zij ook wellicht nog slechts een historische beteekenis, verzet zich tegen het dagvaarden van personen in hun eigen land om te compareeren voor een buitenlandschen rechter. De praktische grond, waarom de wetgevers gemeend hebben daar waar een buitenlander te dagvaarden is, niet te moeten voorschrijven hem het exploit aan zijn woonplaats te beteekenen, is gelegen in de vaak bestaande moeilijkheid om zich op de hoogte te stellen van de in den vreemde voor de dagvaarding vereischte formaliteiten, den omslag en de kosten, waarmede die gepaard zou gaan. Zoo is men er toe gekomen, het ongelukkige stelsel in te voeren, dat o. a. in Nederland en in Frankrijk nog bestaat: het doen beteekenen der dagvaarding aan den Ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij de Rechtbank, waarvoor een buitenlander gedagvaard wordt. Is het exploit aan het parket van die Rechtbank bezorgd, dan wordt degene voor wien het bestemd is, geacht het ontrangen te hebben. Wat er later met. het exploit gebeurt, of het zijne bestemming bereikt of niet, of wellicht eerst na den dag der terechtzitting, het is in rechte onverschillig. Verschijnt de vreemdeling niet, hij wordt bij verstek veroordeeld. Ten einde de staten in de gelegenheid te stellen met dezen verouderden procesvorm te breken is nu bij het tractaat van 1896 de beteekening der exploiten, bestemd voor personen in een ander land gevestigd, nader geregeld. Elke der contracteerende staten verbindt zich voor de behoorlijke beteekening op zijn gebied zorg te dragen; de eischer stelt het exploit aan de daartoe aan te wijzen autoriteit in zijn eigen land ter hand, en langs regelmatigen weg komt het in het bezit der autoriteiten van het vreemde land. Op haar gezag geschiedt dan de beteekening; daarmede is het theoretische bezwaar uit den weg geruimd en daar de eischer zich nu ook niet te bekommeren heeft om de voorschriften der buitenlandsche wet, vervalt mede het praktische bezwaar zooëven vermeld. Terecht, intusschen, regelt het verdrag in dit opzicht slechts de internationale verplichting der staten onderling, het aan iederen nationalen wetgever overlatende daarvan al dan niet partij te trekken. 2. Rogatoire Commissiën. Men heeft hier een conventioneel verbindenden grondslag gegeven aan hetgeen krachtens de comitas juris gentium toch reeds placht te geschieden. Bij herhaling doet zich het geval voor, dat in een procesrechts handelingen als: verhoor van buitenlanders als getuigen of deskundigen enz. behooren te geschieden, die met minder omslag en kosten voor een buitenlandsch rechter dan voor den procesrechter zelven zouden kunnen worden verricht. Daartoe is echter noodig medewerking der rechtscollegien in het buitenland en erkenning hunner tusschenkomst door den binnenlandschen wetgever. Het eerste is bij het tractaat bedongen en behoorlijk geregeld. Het tweede behoort in ieder land tot de taak van den nationalen wetgever. 3. Procescautie van vreemdelingen. De bepaling, ook in Nederland bestaande, dat de vreemdeling, die in een rechtsgeding als eischer optreedt, zekerheid moet stellen voor de betaling der proceskosten, waarin hij ten behoeve van den gedaagde zou kunnen worden veroordeeld, vindt hare aanleiding in de omstandigheid dat het vonnis, waarbij die veroordeeling wordt uitgesproken, meestal in het vreemde land niet uitvoerbaar is, zoodat de vreemdeling, na als eischer te zijn opgetreden en de tegenpartij tot het maken van dikwijls belangrijke kosten te hebben genoodzaakt, zich gemakkelijk aan de betaling dier kosten zou kunnen onttrekken, indien hij geene zekerheid gesteld had. Die zekerheidstelling is intusschen eene zeer lastige en voor de rechtzoekenden belemmerende en tijdroovende formaliteit; maar in vele landen is zij gehandhaafd, omdat men aan de eene zijde den waarborg dien zij voor den gedaagde oplevert niet wil prijs geven en aan de andere zijde niet wil medewerken tot de internationale erkenning der rechterlijke gewijsden, hetgeen in veler oog eene hoogst gevaarlijke hervorming zou zijn, omdat de staat daardoor zijne burgers zou prijs geven aan de willekeur van buitenlandsche rechters. De voorzitter meende intusschen een middel gevonden te hebben waardoor men tot het opheffen der hatelijke en verouderde cautio judicatum solvi (welke uitdrukking hier eene andere beteekenis heeft dan in het Romeinsche privaatrecht) zonder bezwaar zou kunnen overgaan en zonder tevens in beginsel de internationale erkenning van rechterlijke gewijsden te decreteeren. Hij stelde voor te bepalen dat het vonnis, uitgesproken op de vordering van den eischenden vreemdeling, waarbij hij in de kosten veroordeeld werd, ook in het vreemde land tegen hem zou kunnen worden ten uitvoer gelegd, maar alleen voorzoover die veroordeeling in de kosten betreft. Dit, meende de voorsteller, moest ook door hen worden goedgekeurd, die tegen de bedoelde hervorming in algemeenen zin opzien. De vreemdeling had hier zelf de beslissing ingeroepen van den rechter die hem in het ongelijk gesteld en in de kosten ver oordeeld had. Tegen hem behoort dus dat vonnis ook buiten de grenzen van het land, waar het gewezen werd, uitvoerbaar te zijn. In de voorloopige ontwerpen, die de tweede Haagsche Conferentie bij haar samenkomst gereed vond, was deze nieuwigheid belichaamd en ik wil thans wel bekennen dat ik velerlei oppositie verwacht had, vooral ook deze bedenking van doctrinairen aard, dat het niet zou aangaan een vonnis ten deele in den vreemde uitvoerbaar te verklaren. Tot mijn genoegen intusschen vernam ik niets dan instemming en werd het nieuwe stelsel door de vertegenwoordigers der zestien staten, die aan de Conferentie deel namen, zonder slag of stoot goedgekeurd, terwijl het thans ook in het Haagsche verdrag is opgenomen. Intusschen heeft dit punt, na het sluiten der tweede Conferentie, nog tot eene zeer merkwaardige onderhandeling geleid, waarover ik zoo aanstonds een enkel woord te zeggen heb. 4. Armenrecht. In verband met de afschaffing der procescautie konde men. tevens met betrekking tot het internationale armenrecht eene bevredigende regeling tot stand brengen. Op dit oogenblik bestaan tusschen een aantal landen (ook tusschen Nederland en enkele staten van het Duitsche Rijk) tractaten, waarbij wel den wederzijdschen onderdanen het recht van pro-deoproces wordt toegekend, maar tevens wordt bepaald dat zij niet ontheven zullen zijn van de verplichting tot het stellen der cautie, wanneer zij als eischers optreden. Zonderlinge anomalie. De arme vreemdeling mag kosteloos procedeeren, maar hij moet beginnen met eenige honderden guldens als waarborgsom ten behoeve der tegenpartij te deponeeren of wel voor zoodanig bedrag een borg stellen. Men redeneert aldus: hij, die thans niet in staat is om de proceskosten te betalen, kan later eenig vermogen verwerven. Bevindt dat vermogen zich echter in het buitenland, dan is het niet mogelijk daarop het ten nadeele van den vreemdeling gewezen vonnis te executeeren. |