Images de page
PDF
ePub

Is

Guizot en belet de troepen krachtig tegen 't volk op te treden. Daarop volgt dan de val van Guizot, waardoor het gouvernement juist op het beslissende moment zijn krachtigen leider verliest. de minister ontslagen of heeft hij zijn ontslag gewenscht? De schrijver meent: „,inquiets tous deux d'une lutte difficile, prêts à saisir le moindre motif de rupture, ils laissèrent percer, sous des paroles de convenance, leur lassitude réciproque; et ils furent fondés à parler plus tard, l'un de renvoi, l'autre de démission".

De schrijver betoogt verder, dat ook na 't aftreden van Guizot de opstand blijft voortduren. Overal spreken de getuigenissen van botsingen; de fusillade op de Boulevard des Capucines voor Guizot's ministerie is een conflict uit vele, alleen verreweg het bloedigste. (volgens schrijver 52 dooden en 74 gewonden).

Daarna krijgt de opstand zijn ernstig karakter. In plaats van Molé zal nu Thiers een ministerie vormen; een groote fout was echter tegelijkertijd de opdracht van het bevel over de troepen aan Bugeaud, die met geweld wil optreden; in den morgen van den 24sten telt men 1512 barricades. Als de troepen te 5 uur 's morgens oprukken stooten zij overal het hoofd; te 8 uur krijgen zij bevel terug te trekken; Lamoricière vervangt Bugeaud. De verbittering is echter te hoog gestegen om door toegeven iets te bereiken. Een poging van den koning om troepen en nationale gardes te winnen door een revue mislukt; de kreet ,,vive la réforme" ontvangt hem; steeds meer dringen de opstandelingen op; abdicatie blijkt noodzakelijk, zoo men nog trachten wil het Koningschap te redden; de nationale garde valt den koning af en hij teekent de akte van afstand en ontvlucht door den tuin der Tuilerieën naar St. Cloud.

Zuid-Afrika's geschiedenis in woord en beeld. Het artikel platen-atlassen is blijkbaar in trek; sinds de heer Hettema en schrijver dezes den eersten stap in deze richting deden, is er een geheele reeks gevolgd en geen wonder; wat aantrekkelijker middel, onmiddellijk tot ieder sprekend, dan de prent. Door de heeren Dr. E. C. Godee Molsbergen en Joh. Visscher werd nu „Zuid Afrika's geschiedenis in beeld" geschetst met Hollandschen en Engelschen tekst. Men vindt hier veel interessants vereenigd, zoowel over de inboorlingen als over de kolonisten, portretten, voorhistorische oudheden, documenten, oude kaarten, alle zijden van het volksleven zijn hier uitstekend belicht. De uitvoering, de uitgave is van den heer S. L. van Looy, is voortreffelijk.

Verzamelde geschriften van Van Kervel. Gaarne voldoen we aan het verzoek van den uitgever om de Verzamelde Geschriften van wijlen den heer L. A. A. van Kervel (Kemink en zoon f 3.25) met een enkel woord aan te kondigen. Dit boekdeel bevat een groot

aantal meestal kleine artikelen, van zeer uiteenloopenden aard, grootendeels op den nieuweren tijd betrekking hebbend, boeiend, dikwijls pikant geschreven. Een overzicht er van te geven is moeilijk daar dit een paar bladzijden zou kosten; we vestigen evenwel de aandacht op de mooie artikelen over De eerste jaren der tweede Restauratie en de Prins van Oranje, over Paul Louis Courier, over de Praeliminairen van Versailles en het tractaat van Frankfort, verder op de zeer amusante stukjes over Marie Antoinette en graaf Fersen; de Zweedsche Revolutie in 1809, over Von Schill. Wie een boek met amusante schetsen wil lezen, luchtig maar smakelijk, zal hier van zijn gading vinden.

DE BOER.

Mededeelingen op geographisch gebied,

Nova Guinea, Entdeckungsgeschichte von Neu-Guinea, door Prof. Dr. A Wichmann. Met de verschijning in 1912 van het 2e gedeelte van deel II van Nova-Guinea is het lijvige werk compleet geworden, waarvan deel I in 1909 en het ie gedeelte van deel II in 1910 het licht zag. In deel I behandelt de schrijver de ontdekkingsgeschiedenis tot 1828, in deel II van 1828 tot 1902. Dat jaartal 1828 is als grens genomen, omdat, hoewel voor dien tijd wel een bezitverklaring van sommige punten had plaats gehad, dit toch tot geen praktische gevolgen had geleid, wat echter na 1828 veranderde. Tot 1828 omvat dus het onderzoek het eiland als geheel, terwijl na dien tijd de werkzaamheid der verschillende naties zich meer verdeelt, vooral sedert 1885.

De tijd tot 1828 wordt in 5 tijdperken verdeeld: de tijd der oudere berichten tot omstreeks 1500, daarna die van de tochten der Spanjaarden en Portugeezen van 1511 tot 1606, die der Nederlandsche reizen van 1605 tot 1700, die der Nederlanders en Engelschen van 1700 tot 1764 en eindelijk die van de tochten in het tijdperk der wetenschappelijke ontdekkingsreizen tot 1828. Na 1828 onderscheidt de schrijver nog den tijd van 1828 tot 1866, als de pogingen beginnen, om op Nieuw-Guinea tot koloniaal bezit te geraken, daarna het tijdperk dezer pogingen van 1867 tot aan de verdeeling van Nieuw-Guinea in 1885 en als derde periode het tijdperk van 1885 tot 1902.

Voor elk tijdperk worden de verschillende reizen naar het aangegeven gebied in chronologische volgorde besproken en daarbij aan een kritisch onderzoek onderworpen; aan het eind van de bespreking van elk tijdvak vindt men een samenvatting van de nieuwe kennis, die er voor de betreffende periode valt te boeken. Het gebrekkig kaartmateriaal der oudere tijden, bovendien het dikwijls geheim houden van de reisberichten en kaarten hebben vaak ten opzichte van de kennis van Nieuw-Guinea fouten doen maken, die meermalen van den eenen auteur op den anderen overgingen, zoodat de schrijver dan ook veel van de oorspronkelijke litteratuur heeft moeten nagaan, te meer, daar de behandeling zeer uitvoerig is. Dat langen tijd

geheim houden van reisberichten, zelfs het geheel achterhouden er van, zoodat menig ontdekkingsreiziger niet steunen kon op wat anderen reeds vóór hem hadden gedaan, was oorzaak, dat veel dubbel werk werd verricht, wat den schrijver aan 't eind van zijn werk de verzuchting doet slaken, dat voor het onderzoek van Nieuw-Guinea wel veel onnoodige offers zijn gebracht en eigenlijk de resultaten van de vele tochten naar het gebied toch recht bescheiden zijn te noemen, hoeveel vooruitgang ook op te merken valt bij een vergelijking van de voorstelling van Nieuw-Guinea omstreeks het midden der 16e eeuw en de kaart van 't eiland in 1902. Mede een oorzaak, dat vele tochten niet tot het voorgestelde doel voerden, is zeker ook, dat menig ontdekkingsreiziger zich niet vooraf voldoende moeite gaf, om door middel van de bestaande litteratuur zich genoegzaam op de hoogte te stellen van de ervaringen, door anderen gemaakt, zoodat ook vaak door onvoldoende voorbereiding meer offers werden gevraagd dan noodzakelijk was geweest, een zorgeloosheid, die zelfs tot in de nieuwere tijden voorkwam.

Het gebied, dat in het werk behandeld wordt, omvat behalve Nieuw-Guinea zelf ook de onmiddellijk er bij gelegen eilanden: in het Westen de Papoesche eilanden (dus niet meer de Kei-en Aroe-eil.), verder de eilanden der Torresstraat, welker bewoners inderdaad meer met de Papoea's dan met de Australiërs verwant zijn, dan de Louisiadenarchipel, die staatkundig onder Papoea staat, en de Bismarck-archipel, die nog tot 1700 voor een deel van Nieuw-Guinea werd aangezien. verder de eilanden onmiddellijk langs de Noordkust.

Wat het eerste tijdperk van oudheid en middeleeuwen aangaat, daaruit zijn de berichten schaarsch en onzeker. Wel heeft men èn in den Bijbel èn bij Ptolemaeus aanduidingen meenen te vinden van een gebied, dat Nieuw-Guinea zou zijn, maar dit is niet met zekerheid na te gaan, evenmin als men bewijzen kan, dat de Babyloniërs, de Arabieren en de Chineezen het eiland al gekend zouden hebben, zooals door sommigen beweerd wordt. Werkelijk met zekerheid sprake van een gebied, dat op Nieuw-Guinea ligt, is er in de litteratuur eerst in 1365 en wel in een oud, Balineesch handschrift, waarin melding gemaakt wordt van een landschap Wwanin, dat gelijk te stellen is met Onin op de Zuidkust der Mac Cluergolf, welk Onin op Ternate Wonin wordt genoemd. Toch moeten de betrekkingen tusschen Indië en Nieuw-Guinea al van ouder datum zijn, daar, toen de Europeanen in Indie kwamen, hier overal bekend waren de van Nieuw-Guinea afkomstige massooi-bast (massoia aromatica) en de lange muskaatnoot.

In de 16e eeuw is het hoofdzakelijk door Spanjaarden en Portugeezen, dat iets omtrent Nieuw-Guinea bekend wordt. De Portugeezen

kwamen er toevallig en lieten er zich niets aan gelegen liggen, het nader te leeren kennen. De Spanjaarden vermoedden in deze streken van de wereld een goudland, dat op het groote, onbekende Zuidland gelegen zou zijn en hebben dit trachten te vinden, waarbij ze meerdere malen langs de N. kust van het eiland gevaren moeten zijn en er ook wel eens een enkele maal aan land zijn geweest. Op een dezer tochten nam in 1545 Ortiz de Retes een punt ten O. van de tegenwoordige Geelvink-baai voor den koning van Spanje in bezit en gaf het eiland den naam van Nueva-Guinea; deze inbezitneming heeft echter geen blijvende gevolgen gehad Nadat in 1565 Urdaneta den goeden zeeweg van Amerika naar de Philippijnen had gevonden en deze groep door Spanje in bezit was genomen, werd meermalen deze vaart gemaakt, waarbij men wel langs de Noordkust van NieuwGuinea kwam, zoodat men daarvan omstreeks het einde van het tweede tijdperk wel iets kende, hoewel zeer weinig, daar landingen zelden werden beproefd en de lengtebepalingen wegens gebrekkig materiaal niet voldoende waren. Een heel gewichtig resultaat van de reizen der Spanjaarden, n.l. de door Torres in 1606 gedane ontdekking van een doorvaart ten Zuiden van Nieuw-Guinea is eigenlijk pas in het begin der 19e eeuw van algemeene bekendheid geworden, hoewel meermalen de bewering is geuit, dat de straat tusschen Nieuw-Guinea en Nieuw-Holland reeds in de 16e eeuw bekend geweest zou zijn. In 1769 echter schreef De Surville nog: „De gewone teekenen van de nabijheid van land deden ons vermoeden, dat NieuwHolland met Nieuw-Guinea samenhangt." En pas in 1823 gelukte het voor het eerst, van het Westen uit de doorvaart te vinden.

In de 17e eeuw zijn het bijna alleen Hollandsche schepen, die de zeeën van Nieuw-Guinea bezoeken. Wel werd ook de Noordkust bevaren, o.a. in 1616 door Jacques le Maire, die dit gebied van het Oosten uit bereikte, maar de meeste reizen in dezen tijd hadden plaats in opdracht der Oostindische Compagnie, om de streken te zoeken, vanwaar Ceram en de naburige eilanden hun slaven, massooi, paarlen, enz. naar Ternate brachten, toen nog de hoofdzetel der O. I. C. En zoo waren dus meer de West- en Zuidwestkust het doel der Nederlandsche reizen. Aan deze tochten zijn vooral verbonden de namen van Jan Carstenz (1623), die in zijn journaal spreekt van sneeuwbergen, van laag voorland met rivieren en moerassige kust, waar echter èn wegens die moerassen èn wegens de zwarte, kroesharige menscheneters dier kust niet geland kon worden; verder Abel Tasman, die bij zijn bekende reis in 1643 om Nieuw-Holland heen ook de Noordkust van Nieuw-Guinea bevoer en die in 1644 nogmaals aan de Zuidkust van 't eiland is geweest; Nicolaas Vinck, die de Mac Cluergolf ontdekte, waarvan hij echter een heel slechte

« PrécédentContinuer »