Images de page
PDF
ePub
[blocks in formation]

Overgedrukt uit de Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Akademie
van Wetenschappen, Afdeeling Letterkunde, 4o Reeks, Deel I.

AMSTERDAM,

JOHANNES MÜLLER.

1897.

MAR 1 8 1925

206

18.9

HET HAAGSCHE VERDRAG VAN

14 NOVEMBER 1896.

BIJDRAGE VAN

T. M. C. ASSER.

De leden dezer Akademie plegen hier de resultaten van hun wetenschappelijk onderzoek mede te deelen. In de zuster-afdeeling brengt de aard der studien vaak mede, onder die resultaten ook hunne toepassing ten nutte der maatschappij op te nemen. Vergunt mij heden voor eenige oogenblikken in onze afdeeling mij op ditzelfde gebied te bewegen en met u een blik te slaan in het laboratorium, waar de uitkomsten van wetenschappelijken arbeid ten behoeve van een der jongste onderdeelen der rechtsgeleerdheid, aan de eischen van het maatschappelijk verkeer worden dienstbaar gemaakt.

Het op te lossen probleem bestaat hierin, hoe men de resultaten, door de beoefenaren van het internationaal privaatrecht verkregen en bestemd om bij het verkeer tusschen de burgers en ingezetenen van verschillende landen, waarvan elk zijn eigen wetgeving heeft, hun onderlinge rechtsverhouding te regelen, hoe men die resultaten tot een stelsel kan verheffen, geschikt om op bindende wijze de bedoelde rechtsverhouding te beheerschen.

[ocr errors]

en

Wel is dit door onderscheidene nationale wetgevers ook door den Nederlandschen, althans voor de hoofdregels, geschied, maar die voorschriften zijn meestal schaarsch en boven

dien wordt daardoor het doel slechts voor een klein deel bereikt.

Waar het toch geldt de plaatselijke grenzen van de werking der wetten te bepalen, de regels te stellen voor de toepasselijkheid der wet buiten het gebied van den staat die haar afkondigde en de erkenning der toepasselijkheid van buitenlandsch recht op eigen territoir, daar is rechtszekerheid niet anders te verkrijgen dan door overeenstemming tusschen de in de verschillende staten gestelde regelen. Wanneer b. v. de wetgever in het ééne land wil dat de burgers van dat land ook in den vreemde, wat hun persoonlijken staat en bevoegdheden betreft, aan hun eigen nationale wet onderworpen blijven, maar die burgers zich bevinden en handelend optreden in een land, waarvan de wetgever zijn voorschriften op die personen, al zijn zij vreemdelingen, toepasselijk verklaart, ook tot regeling van hun persoonlijken staat en bevoegdheden,

daar doen de wetsbepalingen, die ten doel hebben rechtszekerheid te verschaffen, juist conflict ontstaan. Zeer terecht is hierop reeds voor vele jaren de aandacht gevestigd door ons medelid Hamaker, in de Nieuwe Bijdragen voor Rechtsgeleerdheid, 1880, blz. 638. Zonder wettelijke regeling bestond althans nog de kans van toepassing van gelijk recht in beide landen, op grond van overeenstemmende wetenschappelijke beschouwing; wettelijke regeling in verschillenden zin ontneemt die kans.

Toch heeft de vaststelling van enkele hoofdbeginselen door de bijzondere wet van een staat dit groote nut, dat zij de grondslag kan zijn van internationaal overleg. Het is dan ook opmerkelijk dat juist Italië en Nederland, waar de wetboeken eenzijdig eene vrij volledige regeling althans van de hoofdbeginselen van internationaal privaatrecht bevatten, de twee Europeesche staten zijn, die bij herhaling pogingen hebben aangewend om een algemeen overleg in dit opzicht tot stand te brengen.

Nadat reeds in 1867 Mancini, toen hoogleeraar te Turijn, met eene officieele zending der Italiaansche Regeering, eene reis naar de voornaamste Europeesche residentiën had onder

nomen om de kabinetten gunstig voor het denkbeeld te stemmen, zonder echter het doel te bereiken, nadat in 1874 de Nederlandsche Regeering eene poging had gedaan om ten aanzien der internationale uitvoerbaarheid van vonnissen tot overeenstemming met de andere staten te geraken, en daarbij uitdrukkelijk had verklaard dat de tijd om eene codificatie van het internationale burgerlijk- en handelsrecht voor te bereiden nog niet gekomen was, zijn van 1881-1884 door Mancini, achtereenvolgens als Italiaansch Minister van Justitie en van Buitenlandsche Zaken op nieuw onderhandelingen geopend om dit laatste te beproeven. Men vindt die opgenomen in het merkwaardige Groene Boek van 28 Juni 1885 en daaruit blijkt tevens door welke oorzaken die poging toen wederom mislukt is.

De hoofdoorzaak is wel deze, dat het voorstel te vroeg kwam. De wetenschappelijke voorbereiding, die aan het vaststellen van bindende rechtsnormen moest voorafgaan, was toen nog in vollen gang. Het in 1873 opgerichte Instituut van Internationaal Recht heeft zich terstond die voorbereiding tot taak gesteld. Een aantal commissiën werden achtereenvolgens met de behandeling der voornaamste onderdeelen belast. Mancini, gedurende de eerste jaren na de oprichting voorzitter van het Instituut, bleef tot zijn optreden als Minister, dien arbeid leiden; hij wist allen te bezielen door zijn schoone en opwekkende taal en tevens tot grondigen arbeid aan te sporen door zijne wel doordachte opmerkingen, waarin men den fijnen betoogtrant der oude Romeinsche juristen terug vond. Nadat hij vroeger in woord en geschrift de theorie van het nationaliteitsbegrip had verkondigd, die zijn vriend en medestander Cavour tot uitgangspunt nam voor het vestigen der Italiaansche eenheid, nadat hij een werkzaam aandeel had genomen in het tot stand brengen der nieuwe nationale wetboeken van Italie, begreep hij dat van een zelfstandig nationaal recht, waarop hij vooral hoogen prijs stelde, de noodwendige, de onmisbare aanvulling moest zijn een op vaste, bindende regelen steunend internationaal privaatrecht.

[ocr errors]
« PrécédentContinuer »